'Ik begrijp het niet helemaal,' zei ik.
'Nou, een willekeurig voorbeeld: er moet continuïteit zijn in de presentatie naar buiten toe van de psychologische expertise.'
'Je bedoelt dat jij op de televisie en op persconferenties wil verschijnen,' zei Oban droogjes.
'Dat vind ik best,' zei ik haastig.
'Dat is dan afgesproken,' zei Oban.
'Het was maar een hypothetisch voorbeeld,' zei Seb. 'Maar heel goed, als jullie dat willen, neem ik die last op mijn schouders.'
'Maar Kit blijft de spil in het geheel,' zei Oban ferm. 'Tenslotte zijn de twee onderzoeken dankzij haar samengebracht.'
'Ja, dat heb ik gehoord,' zei Seb. 'Wat een gelukkig toeval.'
Ik haalde diep adem. Ik liet me niet opfokken. 'Hoe vordert de vezelanalyse?' vroeg ik. 'Weten ze al welk merk auto het was?'
Oban schudde zijn hoofd. 'Je mag de technische gegevens wel inzien. Het is een zeer speciaal soort gekleurde synthetische stof. Het is absoluut van dezelfde bron afkomstig, maar dat betekent niet perse dat het de bekleding van de auto zelf is. Het kan ook van een deken of een stuk stof of van honderd andere dingen zijn. We schieten er geen donder mee op.' Hij stopte zijn handen in zijn broekzakken en keek even wezenloos voor zich uit. 'Ik moet ervandoor. Ik heb een vergadering met iemand van Binnenlandse Zaken. Daarna heb ik een bespreking met mensen die de moordenaar met een wichelroede gaan opsporen. Zoiets, dacht ik. Idioten met gevorkte takken.'
Hij ging weg en liet Seb en mij ongemakkelijk samen achter, zonder duidelijk doel. 'Hoe is het met Poppy?' vroeg ik, terwijl me te binnen schoot dat ik dat al had gevraagd.
'Och, z'n gangetje,' zei hij, terwijl hij langs me heen keek. 'Ik wou je trouwens al bellen. Heeft Poppy dat niet verteld? Megan en Amy hebben nachten niet geslapen na dat verhaaltje van jou. Werden elke nacht gillend wakker.'
'Wat vervelend,' zei ik. 'Ik had geen idee...'
'Nee, grapje. Interessant beeld wel. Ik heb erover nagedacht. Heb je het ergens vandaan?'
'Ik had je toch verteld dat het een droom van me was? Sinds het ongeluk.'
'Een rode kamer. Interessant beeld. Een kamer vol bloed. Denk je dat het een soort baarmoeder is? Je moeder is toch overleden? Denk je dat het een wensdroom is? Terug naar haar dode baarmoeder?'
Ik had reuze zin om Seb met een zwaar voorwerp op zijn hoofd te slaan. 'Nee, dat denk ik niet,' zei ik. 'Het is een verhaal over doodsangst, omdat ik doodsbang ben geworden nadat iemand mijn gezicht heeft opengereten.'
'Kan zijn,' zei Seb peinzend. 'Heb je erover geschreven? Ga je er een artikel over schrijven?'
'Nee,' zei ik. 'Ik hou me meestal bezig met andermans dromen.'
'Prima,' zei hij, 'Prima.'
De volgende morgen ging heel vroeg de telefoon. Het was Oban. 'Koop een krant.'
'Hoezo? Welke krant?'
'Een van de sensatiebladen. Geeft niet welke. Godverdomme.' En hij legde neer.
Vijf minuten later lag er na een hijgende ren naar de krantenverkoper voor het metrostation, een selectie van de roddelpers van die dag op mijn tafel uitgespreid. Het bekende, beetje fanatieke, beetje verdwaasde gezicht van Michael Doll staarde naar Julie en mij op vanuit een warboel van grote, schreeuwende koppen:
ARRESTATIE IN PIPPA-MOORD. 'IK BEN ONSCHULDIG' ZEGT PIPPA-VERDACHTE. HET 'BIZARRE' VERLEDEN VAN PIPPA-VERDACHTE.
Pippa. Weer die naam. De juiste lengte voor een krantenkop. En waar was Lianne? Wie maakte zich druk om haar? Ik keek de kranten door. Het stond er allemaal in. Het verhoor, een verdacht gedetailleerd verslag van wat er via Colettes microfoontje te voorschijn was gekomen, zijn vrijlating 'om technische redenen', zoals ze schreven. Er was een kort verslag van zijn leven: kindertehuis, jeugdgevangenis, kleine seksuele vergrijpen. Een jonge vrouw van de Daily News had een 'exclusief' interview weten te krijgen, alsof het moeilijk was om deze gruwelijk eenzame man met een jonge vrouw in gesprek te brengen. Nu werd Lianne tenminste wel genoemd. Doll schepte erover op dat hij er vlakbij was geweest. Om het nog erger te maken probeerde hij te ontkennen dat hij als verdachte was gehoord. Nee, absoluut niet, zei hij, hij was een belangrijke getuige, hij was de enige die feitelijk iets had gezien. Er was een foto van hem in zijn woonkamer, met een trots gezicht.
Die kamer. De beschrijving ervan door die journaliste - een rijke, intelligente vrouw die tegenover een wanhopige, zielige, totaal gestoorde man komt te staan - was een soort beschuldiging op zich. Het stukje eindigde met een waarschuwing die de indruk wekte dat hij was opgeschreven terwijl er een advocaat over haar schouder meekeek. 'Wij willen niet de suggestie wekken dat Micky Doll bij de moord is betrokken. Hij wordt niet verdacht. Er is geen bewijs gevonden dat hem met de tragische moorden op Lianne en de jonge moeder, Philippa Burton in verband brengt. Toch vormen mannen als Micky Doll, met zijn perverse fantasieën en zijn geschiedenis van seksuele vergrijpen, een duidelijke bedreiging voor de gemeenschap, voor onze gezinnen en onze kinderen. Dat wij een karakterschets van Doll geven, dat wij zijn foto afdrukken, zijn adres bekendmaken, wil uiteraard niet zeggen dat wij er voorstander van zijn dat burgers acties tegen hem zouden ondernemen. Hoe begrijpelijk ook, hoe terecht de verontrusting van gewone mensen ook is, het zou tegen de wet ingaan. Het woord is nu aan de politici.'
Julie pakte het interview weg en las het terwijl ze koffiedronk en een kom fruit at. 'Mmm,' zei ze, toen ze het uit had. 'Zijn charme komt niet echt uit de verf.'
Maar de volgende dag vertelde Oban me, nogal terloops, vond ik, dat Doll in het ziekenhuis lag. Een verontruste burger was in een pub op hem af gelopen en had hem met een kapot bierflesje in zijn gezicht geslagen. 'Nou is hij ook beschadigd,' voegde hij er opgewekt aan toe. 'Blijkbaar heeft hij naar je gevraagd, maar daar zou ik niet op ingaan, als ik jou was.'
'Nee, dat lijkt me geen goed idee,' zei ik instemmend, terwijl ik me plotseling erg schuldig voelde. Maar meteen daarna zette ik Doll uit mijn hoofd.
24
Twee dagen na de aanslag op Doll ging ik weer bij Jeremy Burton langs, niet omdat ik dat een bijzonder nuttig idee vond, maar omdat Oban me ertoe dwong.
'Er is iets vreemds met die man,' had hij gezegd.
'Dat geldt voor de meeste mensen,' had ik geantwoord.
'Hij is me niet verdrietig genoeg.'
Ik vroeg me af wat hij daarmee bedoelde. Jeremy Burton had op mij een voldoende verslagen indruk gemaakt, met zijn hulpeloze, vermoeide gezicht, zijn kleine grimassen van verbijstering en ellende. Bestond er een juiste graad van verdriet? Hoe was die te meten? Ik dacht aan de duizenden mensen die bloemen hadden gelegd op de plek waar Philippa's lichaam gevonden was en die hete tranen hadden geplengd om een mooie, jonge moeder en om dat kleine meisje dat ze had achtergelaten. Was dat verdriet? Natuurlijk zei ik daar niets over tegen Oban. Die zou alleen maar zijn ironische wenkbrauwen hebben opgetrokken en Seb in mijn plaats erheen hebben gestuurd.
Ik kwam op een zondagochtend bij het huis aan, zoals Jeremy Burton had gevraagd. Philippa's moeder deed open en bracht me door de gang naar een glanzende keuken. Overal stonden bloemen, verwelkte fluwelen irissen, verdorde margrieten en talrijke vazen met witte lelies, die met hun sterke geur het hele huis doordrongen. Toen ik de woonkamer passeerde, zag ik rijen condoléancekaarten op de schoorsteenmantel en de tafel staan.
Ik keek door het keukenraam naar buiten. Vader en dochter zaten samen in de tuin op een smeedijzeren bank met hun rug naar het raam. Hij was een cryptogram aan het invullen en zij schopte met haar benen heen en weer. Om de een of andere reden keek hij over zijn schouder en ik zwaaide en liep de tuin in, over het gazon. Hij knikte me toe. Ik was bang geweest om me op te dringen, maar hij leek het niet vervelend te vinden dat ik er was.
We gaven elkaar een hand en hij vouwde de krant voorzichtig op, maar niet voor ik had kunnen zien dat hij niet één woord had ingevuld. Hij droeg een T-shirt met open hals en een kaki short, maar zag er toch netjes en chic uit. Sommige mensen zien er altijd keurig uit, bedacht ik, en anderen nooit. Doe Doll in bad, knip zijn haren, scheer zijn baard en verzorg zijn nagels, trek hem een duur pak aan, en hij zal er nog steeds ongewassen en een beetje morsig uitzien. Zijn verleden kon je niet van hem afwassen.
'Kijk,' zei Emily.
Ik ging op mijn hurken zitten. Ze had haar schatten naast zich op de bank gelegd. Er lag een ronde, grijze steen en een scherpe witte, een gevorkte tak, een veer, een kluitje mos, een roze stuiterballetje besmeurd met modder, een oud kattenhalsbandje, een houten ijslepeltje, een plastic buisje.
'Kijk,' zei ze weer en vouwde haar dikke knuistje open. Ze had een schelpje in haar hand.
'Waar heb je dat gevonden?' vroeg ik.
Ze wees naar het stukje grind bij de keukendeur.
'Heel mooi,' zei ik en ze vouwde haar vingers er weer overheen. Ze had een gestippeld zomerjurkje aan en haar haar zat met speldjes achter haar oren geklemd, zodat haar gezicht magerder leek dan ik me herinnerde.
'Die ga ik aan mama geven,! zei ze gewichtig. Ik keek even naar haar vader.
'Ze bedoelt dat ze die op Phils graf gaat leggen na de begrafenis,' zei hij, terwijl hij even ineenkromp. 'Dat heeft mijn schoonmoeder bedacht, dat Emily dingetjes voor haar moet verzamelen. Ik ben er niet zo voor. Ze neemt het kennelijk een beetje te letterlijk.' Hij fronste, zodat er een smalle groef over de brug van zijn neus liep.
'Wat heb je nog meer gevonden?' vroeg ik aan Emily.
Ze klom voorzichtig van de bank met het schelpje in de ene hand en begon de schatten met de andere op te pakken. 'Kom maar kijken,' zei ze.
'Mag het straks ook? Ik moet eerst even met je vader praten.'
Ze knikte. De stenen, het mos en het plastic buisje vielen op het gras. Ze knielde en begon ze op te rapen. Haar vader deed geen moeite haar te helpen. Zijn handen waren diep in de zakken van zijn short gestoken, zijn krant zat onder zijn ene arm geklemd. Ik keek even opzij. Het leek alsof zijn gezicht beurs was van vermoeidheid.
'Weet je wat, Emily ? Ik breng die dingen wel naar je toe, als ik kom kijken naar die andere dingen die je voor je moeder hebt gevonden.'
'Echt?'
'Ja.'
'Die niet vergeten, hè?' Ze wees op het plastic buisje dat voor mijn voeten lag.
'Nee.'
We keken haar na toen ze bij ons vandaan huppelde.
'Ze denkt dat Philippa weer terugkomt.'
'Ja?' Ik keek naar haar rechte rug en haar spillebenen, toen ze door de keukendeur verdween.
'Ga toch zitten.' Hij gebaarde naar de bank.
'Dank u.'
'Koffie?'
'Nee, dank u.'
Hij ging ook zitten, aan het andere eind van de bank.
'Ik hoorde van uw bijdrage,' zei hij.
'Ach, ja...'
'Ik heb u onderschat, denk ik.'
'Hoe gaat het?' vroeg ik.
'Gaat wel.'
'Slaapt u goed?'
'Ja. Nou nee, eigenlijk niet. U kent dat wel. Ik word wakker en...' Zijn stem ebde weg.
'Eet u goed?'
Hij knikte.
'Ik heb Tess Jarrett een paar dagen geleden gesproken. Volgens haar was Philippa de laatste weken voor haar dood nogal afwezig. Denkt u dat dat waar is?'
'Nee, helemaal niet.' Ik wachtte. 'Sorry, meer kan ik niet zeggen.'
'Ze maakte zich nergens druk om?'
Hij staarde naar de grond, alsof hij me probeerde te negeren. 'Ze leek niet anders dan normaal.'
'Vertel eens iets over de avond voordat ze stierf. Beschrijf eens hoe die avond was.'
Hij zuchtte en begon zijn verhaal op te dreunen. 'Ik kwam om zeven uur thuis van mijn werk. Emily lag al in bed en Philip-pa las haar voor. We hebben haar samen ingestopt.'
'Wat zei Philippa toen ze haar instopte?'
'Wat ze zei?' Hij knipperde met zijn ogen. 'Dat weet ik niet meer, hoor. We gingen naar beneden en ik schonk voor ons allebei een wijntje in en toen hebben we samen een rondje in de tuin gemaakt. Het was een gezellige avond.' Zijn stem werd een beetje losser. 'We hebben buiten gegeten, daar.' Hij wees op de tafel op de patio.
'Wat hebben jullie gegeten?'
'Moussaka. Groene salade.'
'Waar hebben jullie over gepraat?'
'Dat weet ik niet meer.' Hij keek verdrietig. 'Ik weet niets meer, behalve dat ze me op een gegeven moment vroeg of ik vond dat ze oud was geworden.'
'Wat zei u toen?'
Hij sloeg iets van zijn broekspijp af wat ik niet kon zien. 'Ik zal wel zoiets gezegd hebben als dat ik haar altijd mooi vond, maar ik weet het niet precies meer.'
'Dus ze deed niet anders dan anders? En jullie relatie was ook niet veranderd?'
Hij praatte nu alsof hij uit een diepe slaap was wakker geworden. 'Veranderd? Ik weet niet waar u heen wilt. Denkt u dat het met mij te maken heeft? Of met haar? Ze was niet depressief. Ze dronk niet. Ze gebruikte geen drugs. Ze zwierf niet in Kersey Town rond zoals dat meisje...'
'Lianne.'
'Ja. Ze stond 's ochtends op en maakte ontbijt voor me. Ze deed het huishouden. Ze zorgde voor Emily. Ze ging uit met vriendinnen. Ze was gelukkig. Ze had het erover wanneer ze weer zou gaan werken. Ze had het erover dat ze ooit meer kinderen wilde. Gauw.' Zijn stem brak een beetje, maar hij ging verder. 'En toen, op een ochtend, nadat ze ontbijt had gemaakt en had opgeruimd, ging ze met haar kind naar buiten en werd zomaar ineens vermoord. Einde verhaal. Dat is tenminste de theorie van de politie en ook van die andere arts die hier is geweest en vragen heeft gesteld. Als u redenen heeft om er een andere theorie op na te houden, dan zou ik die graag willen horen. Ik wil het weten.'
Ik stond op. 'Het spijt me dat ik u van streek heb gemaakt.' Ik bukte me en raapte het kluitje mos, de twee stenen en het plastic buisje op. 'Mag ik die naar Emily brengen?'
'Ze is in haar slaapkamer, denk ik. Aan het eind van de eerste trap.'
'Bedankt.'
Ze was plastic beestjes in een rij op een plank aan het zetten. Ik hurkte naast haar met mijn handen onder mijn kin.
'Hier zijn je spulletjes.'
'Moeten olifanten bij de leeuwen of bij de paarden?'
'Ik zou ze bij de leeuwen zetten. Wil je me laten zien wat je voor je moeder hebt verzameld?'
Ze stond op en liep naar het bed aan de andere kant. Ze trok er een grote kartonnen doos onderuit. Een voor een legde ze dingen op de grond: een jampotje, een distelbloem, kaartjes uit pakken cornflakes, drie knopen, een snoer van plastic kralen, een knikker, een reepje oranje zijde, een stuk inpakpapier met sterren erop, een schilferig porseleinen hondje, een appel. Ik keek naar haar gezicht. Ze ging helemaal in haar taak op.
'Wat vind je het mooist?'
Ze wees naar de knikker.
'Wat zou je moeder mooi hebben gevonden?'
Ze aarzelde en wees toen op de oranje zijde.
De deur ging open en Philippa's moeder stak haar hoofd om de deur.
'Neem me niet kwalijk,' zei ze met haar sterke, prettige stem. 'Maar er komt zo een vriendinnetje bij Emily spelen.' Ze gaf me het gevoel alsof ik hier onder valse voorwendselen was binnengedrongen. "
'Natuurlijk.' Ik legde de dingen die ik in mijn hand had voorzichtig in de kartonnen doos. 'Dag, Emily.'
'En het schelpje,' zei ze, zonder op te kijken. 'Het schelpje is mooi. Ze hield van mooie dingen.'
Albie belde. Zomaar, zei hij. Hij wilde even horen hoe het ging. Ik hield de telefoon voorzichtig vast, alsof ik erdoor gewond kon raken, en wachtte. We wachtten allebei tot de ander iets zou zeggen. Daarna zeiden we allebei beleefd tot ziens.
Ik belde mijn vader, maar hij was niet thuis. Ik verlangde ernaar dat iemand tegen me zei: Soms is het leven hard, maar maak je geen zorgen, lieverd, het komt allemaal goed. Ik wilde dat iemand me in zijn armen nam en mijn haar streelde. Ik verlangde naar mijn moeder. Belachelijk maar waar. Zou dat gevoel nooit overgaan? Zou ik mijn moeder mijn hele leven blijven missen, zou er geen dag voorbij gaan dat ik haar niet miste? Ik pakte de telefoon om Will te bellen. Het was zo stil in huis dat ik het horloge aan mijn pols hoorde tikken, mijn hart hoorde kloppen en buiten zo nu en dan de droge bladeren hoorde ritselen. Maar ik belde hem niet. Wat moest ik zeggen? Ik ben alleen, kom langs en neem me in je armen, alsjeblieft?
Ik schonk een glas wijn in en stak twee kaarsen aan. Daarna deed ik het licht uit en ging op de bank zitten. Ergens zoemde een mug in het halfduister. Buiten begon het weer te regenen en de wind zuchtte in de bomen. Wat wist ik van hem? Niets, behalve dat hij een topbaan in de City had opgegeven om een opvanghuis voor dakloze jongeren te beginnen, die door alle vangnetten gevallen waren; dat de politie hem wantrouwde en hem verdacht van het gedogen van drugshandel in zijn pand; dat hij nors en chagrijnig en somber was. Ik verlangde nu naar hem, omdat hij zo anders was dan die uitbundige Albie, en omdat hij er als een kraai uitzag, een solitaire vogel. Ik verlangde ernaar om me in zijn rauwe ellende te wikkelen en ons allebei beter te laten voelen.
Uiteindelijk hoefde ik Will niet te vragen, want hij kwam al naar mij toe. De volgende avond, toen ik al naar bed was gegaan na een drukke dag, ging de bel. Ik trok mijn ochtendjas aan en keek op mijn horloge. Het was na twaalven. Julie had weer eens haar sleutel vergeten, dacht ik. Ik stommelde naar de deur, nog verward door vreemde dromen. Hij stond voor de deur en toen hij me zag, haalde hij even zijn schouders op. 'Ik kon niet slapen,' zei hij.
Ik ging opzij en hij liep voor me de trap op. Hij ging op de bank zitten en ik schonk een groot glas whisky voor hem in en een kleintje voor mezelf. Ik was me erg bewust van mijn verwarde haren en versleten ochtendjas. Ik kon niets verzinnen om tegen hem te zeggen. Hij leek zo groot en vreemd in mijn huis. Dat ik het ooit gedurfd had om hem te zoenen of over hem te dromen! We zaten en dronken. Hij had niet eens zijn jas uitgetrokken en hij staarde in zijn glas alsof daar een oplossing te vinden was.
Na een tijdje kwam ik in beweging, alleen maar omdat ik er niet meer tegen kon om zo somber, in dodelijke stilte te blijven zitten. Ik liep naar de bank en boog me naar hem toe. Ik zoende hem niet, dat zou te intiem zijn geweest. Ik maakte de knopen van zijn jas los en daarna van zijn overhemd en hij ging achteroverliggen met zijn bleke, glimmende bovenlijf en zijn ogen gesloten, terwijl ik hem met aarzelende handen streelde en naar hem keek. Hij stak zijn handen uit en tastte naar mijn gezicht en ik ging schrijlings op hem zitten, deed mijn ochtendjas open en drukte zijn hoofd tegen mijn borst, terwijl ik naar het bonzen van mijn hart luisterde. 'Je moet voorzichtig zijn,' zei hij zachtjes.
Ik wist niet wat hij bedoelde. Het kon me niet schelen. We waren alleen maar vreemden die troost zochten. Buiten striemden regenvlagen tegen het raam.
25
Toen de telefoon ging, voelde ik meteen al dat het de verkeerde tijd was. Het was donker buiten. Het leek alsof mijn oogleden aan elkaar vastgelijmd waren. Hoe lang had ik geslapen? Ik lag in mijn eigen bed, maar het voelde vreemd aan. Ik lag op een plek in het bed die me vreemd voorkwam: aan Albies kant. Toen ik met mijn hand over het bed streek, besefte ik met een steek van pijn dat ik alleen was. Will was weg.
'Ja?' was alles wat ik wist uit te brengen.
'Met Kit?'
'Met wie spreek ik?'
'Met Furth. Alles goed?'
'Wat?' zei ik verward. 'Sorry, maar je belt me wakker.'
'Er is een wagen naar je onderweg om je op te halen. Lukt je dat?'
'Waarvoor?'
'De baas is al onderweg naar het ziekenhuis.'
'Welk ziekenhuis?'
Het was even stil.
'Wat doet dat ertoe?'
'Weet ik veel. Wat is er aan de hand?'
'Heb nu geen tijd. We brengen je daar wel op de hoogte. Lukt dat? Of zal ik zeggen dat je niet kan komen?'
Mijn hersens kwamen langzaam maar zeker op gang, als een hagedis die in de ochtendzon op een steen zit. Ik kon weer nadenken. Ik begreep nu bijvoorbeeld dat Furth hoopte dat ik kribbig zou zeggen dat ik te moe was en de hoorn erop zou gooien.
'Geen probleem,' zei ik. 'Waar zien we elkaar?'
'Dat weet de chauffeur wel,' zei Furth en de verbinding werd verbroken.
De auto was onderweg. Ik had nog maar een paar minuten. Ik rende de douche in, zette de koude kraan aan en stond mezelf toe om aan Will te denken, zoals we ons als twee verdrinkende zwemmers aan elkaar hadden vastgeklampt. Wie trok wie mee de diepte in? Wat had het in godsnaam allemaal betekend? Waarom was hij als een dief in de nacht weggegaan? Ik draaide de warme kraan ver open, zodat het water op mijn huid brandde. Ik dacht aan de uitdrukking op zijn gezicht toen hij in me was klaargekomen, een soort snik, de intimiteit waar ik zo lang van verstoken was geweest. Toen was ik ook klaargekomen, alleen door naar hem te kijken, leek het wel. Hij had me zo stevig vastgehouden dat ik er bang van was geworden en nu was hij weg. Was dat alles? Nou ja, dacht ik. Wat dan nog?
Ik droogde mezelf snel af en begon me aan te kleden. Toen ik de knoopjes van mijn blouse dichtdeed, kwam Julie binnen, naakt. Ze had kennelijk niet die films gezien waarin de actrice uit bed stapt en dan meteen een handdoek om zich heen slaat. Ik had me al afgevraagd of ze dat alleen maar deed om te laten zien dat ze irritant grote borsten had voor zo'n slank figuur, maar ik wist best dat ze zo niet in elkaar zat. Ze dacht er gewoon niet bij na, wat ik nog alarmerender vond.
'Wat is er aan de hand?' vroeg ze. 'Is er brand?'
'Werk,' zei ik. 'Er schijnt iets ontdekt te zijn. Kweet niet wat.'
'God,' zei ze. 'Klinkt belangrijk.'
'Weet niet. Werd net gebeld.' Ik was nog niet zo wakker dat ik samengestelde zinnen kon formuleren.
'Wil je koffie?'
'Geen tijd, denk ik. Er komt een wagen om me op te halen.'
Julie glimlachte even. 'Ik hoorde dat je vannacht gezelschap had.'
'Van wie?'
'Nee, ik heb het gehóórd, bedoel ik. Door de muur.'
'Doe me 'n lol, Julie...'
'Nee, nee,' zei ze. 'Ik kon er niets aan doen. Het zijn zulke dunne muren. Net bordkarton.'
Ik voelde dat ik vuurrood werd. 'Nou, dat is dan erg gênant. Sorry als ik je uit je slaap heb gehouden. Ik dacht dat je uit was.'
'Ja, maar ik ben weer thuisgekomen. Maar je hoeft geen sorry te zeggen. Ik was blij voor je. Je hebt wel een beetje lol verdiend.'
'Lol is het woord niet,' zei ik. Op een vreemde manier voelde ik me Julies preutse oudere zuster.
'O nee?' zei ze, terwijl haar gezicht een bezorgde uitdrukking kreeg. 'Nou, het klonk anders wel als lol. Wie was de gelukkige?'
Ik slaakte een geërgerde zucht. 'Het was toevallig Will. Will Pavic, je weet wel.'
'Jezus,' zei ze. 'Dat is gek. Te gek, bedoel ik. Will Pavic. Jemig. Is hij al wakker?'
'Nee. Hij is dus weg, om precies te zijn.'
'Weg? Juist. Will Pavic. Ongelooflijk. Als je terugkomt, moet je me alles in geuren en kleuren vertellen.'
'Julie! Ten eerste ga ik niet in detail treden. En ten tweede weet je blijkbaar alles al.' Er werd aangebeld. In de stilte van de nacht, half drie, klonk het als een brandalarm. 'En ten derde moet ik nu weg.'
Terwijl ik de deur uit liep, zei Julie: 'Will Pavic. Dat is te gek. Dat is fantastisch. Maar is hij niet een beetje vreemd?'
Ik schudde alleen maar mijn hoofd en ging weg. De auto voor de deur zag eruit als een minitaxi. Een man in een pak hield het linkerportier open.
'Dokter Quinn?' zei hij.
'Brengt u me naar hoofdinspecteur Oban?'
'Dat weet ik niet. Ik moet u bij het St.-Edmundziekenhuis afzetten.'
'Prima.'
Toen we wegreden, vroeg ik hem of hij wist wat er aan de hand was. Hij antwoordde van niet, dus zweeg ik verder en keek alleen maar uit het raam. Het was de stilste tijd van de nacht, maar in Londen was het nooit helemaal stil. Er reden krantenwagens en af en toe een auto, er liepen mensen over straat, doelbewust, de overgeblevenen van de nacht die zich mengden met de mensen die zich voorbereidden op de dag. Ik voelde dat mijn hartslag zich versnelde. Ik dacht aan de verschillende mogelijkheden. Nog een moord. Een arrestatie. Wat zou er anders belangrijk genoeg zijn voor dit hele gedoe?
'Bent u echt arts?' vroeg de chauffeur.
'Zoiets, ja.'
'Kent u mensen in dit ziekenhuis?'
'Niet op dit uur van de nacht.'
De auto stopte voor de ingang van de eerstehulp. Een agent in uniform stond als een portier voor de deur. Toen ik de auto uit stapte, mompelde hij iets in het zendertje op zijn revers. Het krakende antwoord was niet te verstaan.
'Ik ben Kit Quinn,' zei ik.
'Ja,' zei hij. 'Ik breng u naar boven.'
Ik schijn in mijn leven vaak op plaatsen te zijn die nooit helemaal dichtgaan: vliegvelden, politiebureaus, ziekenhuizen. Ik vind het er wel aangenaam, omdat er een onwezenlijk soort bedrijvigheid heerst, die maar doorgaat, ook al is het buiten donker en liggen alle brave burgers in bed. Er stonden ambulances voor de deur, een arts en een verpleegster renden voorbij, er klonken kreten uit allerlei kamers. Een bleke jonge vrouw met een witte jas aan zat in een hoek koffie te drinken en een vies uitziend broodje te eten, terwijl ze een formulier probeerde in te vullen. Er werd hier gewerkt. De agent liep langs al die dingen en ging een trap op en een gang door. Ruim vijftig meter verder zag ik Oban op een bank zitten. Hij zag me te vroeg, zodat we in zo'n onhandige leegte kwamen te verkeren, waarin we te ver van elkaar af waren om met elkaar te kunnen spreken, dus knikte hij me toe en deed daarna net of hij zijn nagels inspecteerde, alsof er plotseling iets dringends en boeiends aan was, en daarna keek hij weer mijn kant op.
Ik was heel benieuwd hoe hij keek. Treurig? Triomfantelijk? Maar ik kon aan zijn gezicht niets aflezen. Hij zag er als een bezorgd familielid uit dat op nieuws zit te wachten, een vader die in gespannen verwachting verkeert. En hij zag er vreselijk uit. Verfomfaaid, ongeschoren, grauw van vermoeidheid.
'Fijn dat je kon komen, Kit,' zei hij zachtjes.
'En?' zei ik. 'Wat is er aan de hand? Nog een moord?'
'Nee,' zei hij, en hij probeerde uit alle macht te glimlachen. 'Ik denk dat ik de weddenschap heb gewonnen. Als we die hadden, tenminste. Ik wou dat ik me daar beter over voelde.'
'Wat voor weddenschap?'
'Ik heb iets gezegd, geloof ik, in de trant van dat onze moordenaar in zijn auto rondreed en dat hij weer zou toeslaan als hij de kans kreeg. Jij betwijfelde dat. Nu heeft hij weer toegeslagen. Of dat geprobeerd.'
'Hoe bedoel je? Wie ligt daarbinnen?'
'Juffrouw of mevrouw, of hoe je het wil noemen, Bryony Teale. Vierendertig jaar.'
'Is ze er erg aan toe?'
'Lichamelijk heeft ze niets. Ik heb om een arts gevraagd die met jou kan praten.'
'Wat is er gebeurd?'
'Bryony Teale liep vanavond langs het kanaal, het domme wicht. De mensen doen net alsof het een rustieke rivieroever is. Ze werd benaderd door een man en toen aangevallen. Maar toen hij bezig was, kwamen er toevallig twee mensen langs op het jaagpad. De man is gevlucht. Ze hebben een auto hard horen wegrijden.'
Ik zweeg en dacht koortsachtig na. 'Weet je zeker dat er een verband bestaat?'
'We zijn 't aan het uitzoeken. Maar het was op dezelfde plek, op een meter na, waar Liannes lichaam is gevonden. Ik denk dat we er niet omheen kunnen.'
'Jezus christus. En er waren getuigen?'
'Twee.'
'Hebben ze gezien wat voor auto het was?'
Oban schudde somber zijn hoofd. 'Dat zou wat al te gemakkelijk zijn, toch? Ze hebben Bryony geholpen. Die was in alle staten.'
'Heeft ze iets gezegd?'
'Nog niet. Ze heeft een shock. Ze kan nauwelijks praten.'
'Wat doe ik hier dan?'
'Ik wil dat je met haar praat. Nu, straks, wanneer ze zover is. Ik wil weten wat je uit haar krijgt. Hypnotiseer haar, schijn met een lamp in haar ogen, hou een voorwerp voor haar neus, wat dan ook. Zoek gewoon uit wat ze weet.'
'Natuurlijk. En Seb?'
'Dit is niet zijn afdeling. Maak je geen zorgen. Ik handel Seb wel af. Het is trouwens beter als een vrouw dit doet.'
'Dokter Quinn?'
Ik keek om. Er stond een arts naast me, een kalende, dodelijk bleke man van mijn leeftijd, met een licht verwijtende blik in zijn ogen. Daar stonden we, we namen ruimte in en tijd. Hij gedroeg zich als iemand die nog op twee andere plekken moest zijn.
'Ja.'
Ik ben dokter Steen. U wilt blijkbaar iets weten over Bryony Teale.' Hij keek op zijn klembord. 'Ze is niet mijn patiënt, maar ik heb haar kaart bekeken. Geen verwondingen, behalve wat blauwe plekken. Ze heeft een shock, maar dat viel te verwachten. Dokter Lander heeft de gebruikelijke behandeling uitgevoerd, vocht toegediend, opgewarmd, haar onder observatie gehouden. Morgenochtend zal het wel weer gaan.'
'Heeft ze familie? Is er iemand gewaarschuwd?'
Steen haalde zijn schouders op. 'Ze is geen patiënt van me,' zei hij. 'Het spijt me.'
'Mag ik met haar praten?'
Hij keek hulpeloos op zijn klembord, alsof hij verwachtte dat hij daar iets op zou kunnen vinden. Maar nee. 'Ik weet het niet,' zei hij. 'Misschien niet zo'n goed idee.'
'Dat zit wel goed,' zei ik. 'Ik ben gewend aan patiënten in deze toestand. Ik zal me niet opdringen.'
'Goed dan,' zei hij. 'Er is een verpleegster bij haar, geloof ik. Ik moet nu weg.
En wegwas hij.
'Nou,' zei ik. 'Zal ik met haar gaan praten?'
'Je kunt het proberen,' zei Oban.
Mijn hand was al op de deurkruk, maar ik bleef staan. 'Ik begrijp het niet,' zei ik. 'Er is toch een positieve ontwikkeling in de zaak? We hebben getuigen. Er is niemand vermoord. Waarom dat sombere gezicht?'
'Ik ben niet echt somber,' zei Oban. 'Alleen in verwarring. En daar kan ik niet tegen.'
'Hoe bedoel je?'
'Ik heb één ding niet verteld.'
'Wat dan?'
'Die twee getuigen, die Bryony gered hebben...'
'Ja?'
'Een ervan was Micky Doll.'
26
Ik had graag mijn eigen gezicht willen zien.
'Doll?' zei ik verdwaasd. 'Doll?' Oban staarde me alleen maar somber aan en knikte. 'Was hij alwéér getuige?'
'Klopt.'
'Maar dat is...' Ik zweeg. Ik wist niet meer wat ik moest zeggen of denken.
'Ja.'
'Maar waarom?'
'Dat probeer ik uit te zoeken.'
Het was erg lang stil. Ik kon me niet bewegen, niet praten, niet nadenken. 'Nou,' kon ik uiteindelijk uitbrengen. 'Dan ga ik maar met die vrouw praten.'
Het eerste wat me opviel was haar haar: het was lang en had de kleur van rijpe abrikozen. Het tweede waren haar handen, die tot vuisten gebald op het laken lagen dat over haar heen was gelegd. Ik liep naar het bed met de nachtzuster naast me, een enorme vrouw, die een gang had als van een stampend schip. Haar schoenen kraakten luid op het versleten linoleum.
'Als u haar maar niet van streek maakt,' zei ze, en ze nam een van de slanke polsen in haar enorme vingers en hield die even vast, terwijl ze haar hoofd schuin hield alsof ze luisterde. Daarna kraakte ze weer weg en sloot de deur met een klik achter zich.
'Hallo, Bryony,' zei ik en ze staarde naar me op, alsof ze me niet goed kon zien. Haar pupillen waren verwijd. Ik trok een metalen stoel bij en ging zitten, en terwijl ik dat deed zag ik dat ik twee verschillende sokken aan had. 'Ik ben Kit.'
'Hallo,' murmelde ze, terwijl ze moeizaam rechtop ging zitten, zodat haar oranje haar naar voren viel. Ze had een opvallend gezicht, een beetje plat, met hoge jukbeenderen en sterke kaken. Haar ogen waren lichtbruin, goudkleurig bijna.
'Je hebt iets vreselijks meegemaakt,' ging ik verder. 'Maar nu kan je niets meer gebeuren. Je hoeft niet meer bang te zijn. Goed?'
Ze knikte en glimlachte flauwtjes. 'Sorry,' zei ze zachtjes. 'Sorry dat ik zo zwak ben.'
Ik glimlachte terug. 'Je hoeft je niet te verontschuldigen. Wil je iets hebben? Thee? Iets te eten?'
'Nee.'
'Kijk, het wordt buiten al licht.' Ik wees naar het kleine raam. Het donker was grijs geworden. 'De nacht is al bijna voorbij.'
'Ik wil naar huis.'
'Dat zal je vast heel snel mogen. Waar woon je?'
'Naar huis,' herhaalde ze vaag, en ze legde haar hand tegen haar hoofd. 'Waarom voel ik me zo raar?'
'Je hebt een schokkende ervaring gehad. Het is normaal dat je je dan raar voelt.'
'Zoals de mensen na die voetbalramp?'
'Precies.'
'Maar zo ben ik helemaal niet.' Ze streek met haar vingers over haar gezicht, alsof ze haar gelaatstrekken aftastte om weer te weten wie ze was. 'Wat is er gebeurd?'
'Weet je dat niet meer?' Oban zou nog somberder worden als hij dat hoorde.
'Ik herinner me flarden, als in een mist. Vertel me alstublieft wat er is gebeurd.' Ze leunde naar voren en aaide zachtjes over mijn hand. Ik dacht aan die verwarde, vage seconden op het politiebureau in Stretton Green, toen ik warm bloed op mijn gezicht voelde.
'Je bent aangevallen bij het kanaal. Maar je hebt geluk gehad. Twee mannen zijn je te hulp geschoten. De aanvaller is weggevlucht. Als je je iets kan herinneren, helpt ons dat natuurlijk enorm, maar forceer het niet. Laat het maar gewoon vanzelf terugkomen, en hou het niet tegen.'
Ze knikte en ging nog rechter zitten, terwijl ze het laken om zich heen trok.
'Ik heb hoofdpijn,' zei ze. 'En ik heb dorst. Mag ik een glas water?'
Ik schonk water uit de kan op het nachtkastje naast haar in een plastic bekertje en reikte het haar aan. Toen ze het vastpakte, trilde haar hand hevig, zodat er druppels op het laken morsten en ze haar andere hand ook om het bekertje moest klemmen.
'Dank u,' zei ze. 'God, wat ben ik moe. Ik ben doodop. Komt Gabriel gauw?'
'Gabriel?'
'Mijn man.'
'De politie heeft hem vast al gebeld.'
'Goed.' Ze ging weer achterover liggen, zodat haar haar over het kussen waaierde.
'Kun je me, voordat je gaat slapen, Bryony, zeggen wat je je herinnert?'
'Ik herinner me... ik herinner me een gedaante in het donker. Die uit het donker kwam.' Ze sloot haar ogen. 'En er schreeuwde iemand.' Haar ogen gingen met een ruk weer open. 'Ik kan het niet,' zei ze. 'Alstublieft, nog niet. Het is chaos in m'n hoofd. Als ik iets probeer te pakken, glijdt het van me weg, als een droom die je probeert vast te houden. Een afschuwelijke nachtmerrie.'
'Geeft niets. Neem alle tijd. Heb je de persoon herkend die je aanviel?'
'Nee! Nee, anders had ik dat zeker nog geweten, toch? Of niet?'
'En hoe zit het met de mannen die je geholpen hebben?' vroeg ik zo neutraal mogelijk.
'Wat?' Ze knipperde met haar ogen en wreef weer over haar gezicht.
'Had je ze al eens eerder gezien, die twee mannen?'
'Gezien? Nee. Weet niet. Weet niet. Wie waren dat? Wacht even, wacht even.'
Ik stond op en liep naar het raampje, waar de ochtend aanbrak. Het zag direct uit op een andere kamer. Ik zag een leeg bed, een nachtkastje, een telefoon, net als die in Bryony's kamer. Mijn hersens werkten op volle toeren. Wat deed Doll daar, verdomme? Ik moest hem spreken. Maar niet nu. Mijn mond was uitgedroogd van de whisky die ik gisteravond had gedronken, mijn ogen brandden in hun kassen. Ik moest dringend cafeïne hebben.
'Ik weet het niet,' zei ze na een tijdje. 'Sorry.'
'Bryony.' Ik draaide me naar haar om. Ze staarde me aan, wachtend tot ik iets zou zeggen. 'Het is heel belangrijk dat je het aan iemand vertelt als je je iets herinnert, hoe klein ook, hoe onbelangrijk ook. Aan de politie, aan mij. Maar in ieder geval aan iemand. Oké?'
Ze knikte. Op dat moment zwaaide de deur open en Oban stak zijn hoofd de kamer in.
'Mevrouw Teale,' zei hij. 'Er is hier iemand voor u. Uw man komt eraan.'
'Ik ga nu weg, Bryony, maar ik kom later weer terug, als dat mag,' zei ik, terwijl ik naar de deur liep waar Oban stond te wachten. Zijn machtige, vermoeide voorhoofd was gerimpeld van de spanning.
Ze knikte naar me en deed haar ogen half dicht.
'En?' siste Oban, zodra we op de gang stonden.
'Ze herinnert zich niet zoveel.'
'Godverdomme,' zei hij. Toen: 'Godvergeten klerezooi.'
'Maar dat komt nog wel,' zei ik. 'Ze heeft een shock. Geef haar de tijd.'
'Tijd, zeg je. Tijd is het enige wat ik niet te geven heb. Stel dat hij weer toeslaat?'
Er kwam een lange man met grote passen voorbij, haar man, vermoedde ik. Hij had een rechte neus, donker haar en dikke, zwarte wenkbrauwen. Hij deed me denken aan een plaatje van een Romeinse keizer in een van de boeken die ik als kind had.
'Moet ik straks nog met haar praten?' vroeg ik aan Oban.
'Wil je dat?'
'Natuurlijk. Zoals je zelf al zei: ik denk dat het beter is als een vrouw dat doet, gezien de omstandigheden.'
'Ja,' zei hij.
'Hoe zit het met Doll? Moet ik die ook spreken?'
'Godverdomme,' zei hij weer. 'Ik weet het niet. Hij zit nu op het bureau een verklaring af te leggen.'
'Dus hij was zeker niet de aanvaller?' vroeg ik voorzichtig.
'O, god, Kit, vraag dat over een paar uur. Die andere getuige zit er ook. Verstandige vent, voor de verandering.'
'Een man in een pak met een mobiele telefoon, bedoel je?'
'Ja, de hele mikmak. Maar goed, ik ga er nu weer heen, dus
wie weet kom ik nog meer te weten.' Hij slaakte een geërgerde, grommende zucht. 'Wie weet.'
'Oké, nou, bel me maar. Op mijn mobieltje. Misschien ben ik niet thuis.'
'Doe ik. Bedankt.' Zijn toon was afwezig. Ik kon zijn hersens bijna horen zwoegen, als een wiel in de modder. Toen zei hij: 'Weet je wat ik nog het vervelendste vind?'
'Nee, wat?'
'We hebben vier getuigen, als je die gestoorde Micky Doll meerekent. De ene is een meisje dat haar moeder heeft verloren, de andere heeft een shock, de derde is een gestoorde engerd die nog geen drie gedachten achter elkaar kan denken en die sowieso verdacht wordt, of zou worden, als het kon. Ik wou dat ik er uit kwam.'
'Geduld. Misschien kom je er nu uit.'
'Wie weet.'
'Ik spreek je nog.'
In de vroege ochtend werd ik door een politiewagen naar huis gereden. De wegen waren al druk met verkeer. De natte trottoirs glommen in de lage zon. De metalen luiken van de kiosken werden opgetrokken. Aziatische winkeliers zetten sinaasappels en manden met pruimen in piramiden voor hun winkels. Een vuilniswagen reed langzaam over straat en haalde zakken op die bij de stoeprand waren neergezet. Ik leunde achterover en zag Londen aan me voorbijtrekken. Ik dacht aan Will, aan zijn fronsende gezicht in het kaarslicht en aan Bryony Teale met haar abrikooskleurige haar, aan haar glimlach en haar trillende handen. Ik zette Bryony in gedachten naast Lianne en Philippa. Ik streek over mijn litteken. Welkom bij de club, dacht ik bij mezelf. Daarna probeerde ik nergens meer aan te denken.
27
Julie lag nog in bed. Ik hoorde haar woelen op haar slaapbank, in de kamer die lang geleden mijn werkkamer was geweest. Ik zette water op en deed een aantal lepels koffiebonen in de molen. Ik deed er een theedoek over voordat ik hem aanzette, maar toch hoorde ik Julie door de muur heen kreunen. Ik hield mijn gezicht dicht bij de koffie en ademde diep in. Ik vond een nectarine in de ijskast, die ik in vier partjes sneed en op een bord legde, en een potje Griekse yoghurt. Ik dronk de sterke, geurende koffie langzaam op en nam ondertussen hapjes zoete, sappige nectarine en lepeltjes romige yoghurt. Het was zeven uur.
Ik moest Doll zien te spreken en misschien ook de andere getuige. Ik moest bij Bryony Teale op bezoek. En ik had zin om Will te zien. Ik legde mijn hand tegen mijn nek, mijn wang. Mijn huid voelde zacht en teer aan. Ik sloot mijn ogen en liet zijn gezicht verschijnen. Misschien wilde hij me helemaal niet meer zien, misschien was dit alles, een paar uur midden in een slapeloze nacht.
Julie stommelde de kamer in. Ze had een mannenoverhemd aan dat verdacht veel op een van Albie leek. Waar had ze dat opgeduikeld? 'Hoi,' zei ze vaag en slofte naar de ijskast. Ze schonk een mok vol met melk en dronk die in één teug leeg. Daarna keek ze me aan met een witte snor op haar bovenlip. 'Alles goed?'
'Ja. Gaat wel.'
'Geen noodgevallen meer?'
'Voorlopig niet.'
'Mooi. Geroosterd boterhammetje?'
'Nee, dank je.'
Ik ging bij het raam staan en keek over straat, alsof hij daar zou lopen.
'Ik wou...' Ik hield abrupt op.
'Ja? Zeg het maar.'
Ik had zijn privé-nummer. Waarom niet? Ik belde hem. De telefoon ging een paar keer over voordat hij opnam. De hoorn werd opgepakt en er klonk een gesmoorde stem. Het klonk een beetje als: 'Unngh.'
'Met mij,' zei ik. 'Kit.'
Weer klonk er een onverstaanbaar geluid, gevolgd door een stilte. Moest even bij zijn positieven komen, denk ik.
'Ben je net wakker?' zei hij uiteindelijk.
'Ik ben net binnen,' zei ik.
'Hoe bedoel je?'
'Ik werd weggeroepen.'
'O.' Het was even stil. 'Heb je zin om te ontbijten?'
'Nu?'
'Hoe laat is het?' Ik hoorde wat gefrunnik en een kreun. 'Om een uur of acht?'
'Bij jou?'
'Ik eet niet vaak thuis.'
Ik was teleurgesteld. Ik wilde zijn huis zien. Ze zeggen dat je het sterkst bent op je eigen terrein. Dat is niet waar. Je bent juist kwetsbaar op eigen terrein. Je kunt op elke andere plek toeristje spelen, maar de plek waar je bed staat verraadt dingen over je. Op de een of andere manier vond ik het moeilijk voor te stellen dat Will Pavic überhaupt ergens woonde. Hij vertelde me hoe ik moest rijden naar een wat hij als een koffiehuis zonder kapsones beschreef, waar hij onderweg naar zijn werk altijd at. Ik legde de hoorn neer. Hoeveel uur had ik geslapen? Een. Misschien twee. Ik had het gevoel alsof er een dwerg in mijn hoofd zat die met licht verwarmde naaldjes in de achterkant van mijn oogballen prikte. Ik ging naar de badkamer en liet de wasbak met koud water vollopen. Ik dompelde mijn gezicht erin en hield het zo lang mogelijk onder water. Ik keek naar mijn druipende gezicht in de spiegel. Was gisternacht echt gebeurd? Ik was nu erg in de war, er liepen allemaal dingen door elkaar, als in een droom. Dat gezicht, mijn gezicht was het grootste bewijs dat er wel iets gebeurd was. Bleek, hologig - wat een gruwel.
Het zag blauw van de rook in Andy's Café en het zat vol mannen in jekkers en laarzen met stalen neuzen. Will zwaaide naar me in de verste hoek. Ik ging tegenover hem zitten. We raakten elkaar niet aan.
Ik neem het basisontbijt,' zei hij. 'En jij?'
'Ik wil alleen koffie.'
'Die kan ik je niet aanraden.'
'Thee dan.'
'Wil je niets eten?'
'Ik heb al iets gegeten toen ik thuiskwam.'
Wills eten werd op een groot ovaal bord op tafel gezet, met twee meedogenloos zwarte koppen thee. Hij prikte een stuk gebakken ei, wat spek en een tomaat aan zijn vork.
'Sorry,' zei hij, voordat hij het in zijn mond stopte.
'Waarvoor?'
Hij moest lang kauwen en slikken voordat hij weer iets kon zeggen. Hij nam een slok thee. Ik nam een slok thee. 'Dat ik zomaar wegging,' zei hij. 'Ik slaap niet. Ik ga woelen. Dan kan je beter weggaan.'
Ik zei niets en Will at verder. Hij keek me niet aan.
'Je hoeft je niet te verontschuldigen,' zei ik. 'Ik wil graag dat je eerlijk tegen me bent. Ik wil geen spelletjes meer spelen. Of misschien ben ik gewoon moe.'
Will veegde met een stuk gebakken brood eigeel van zijn bord. Ik kon het op dit uur van de ochtend bijna niet verdragen. Hij stopte het in zijn mond en kauwde driftig. Hij veegde zijn mond met een papieren servetje af. Hij sloeg zijn ogen op en keek me aan. Terwijl hij dat deed, besefte ik hoe bijzonder dat was. Hij keek altijd opzij, over mijn schouder. Ik had hem naakt gezien, ik was met hem naar bed geweest, maar ik had hem nog nauwelijks in de ogen gekeken. Hij was een paar jaar ouder dan ik, een jaar of veertig, maar hij zag er ouder uit. Zijn haar werd grijs en hij had niet zozeer rimpels in zijn gezicht, maar plooien over zijn woeste, hoge jukbeenderen. Maar zijn ogen waren grijs en helder, als de ogen van een kind.
'Maar dat was niet de enige reden,' zei hij, terwijl hij een beetje begon te blozen. 'Ik keek naar je toen je in slaap was gevallen. Ik streek het haar uit je gezicht. Je bent een diepe slaper.' Hij glimlachte flauwtjes. 'Je zag er heel mooi uit.'
'Hé, je hoeft niet... ik weet wel dat ik niet...'
'Hou je mond en luister. Wat ik probeer uit te leggen is dat je er anders uitzag. Voor het eerst sinds ik je ken zag je er niet treurig of bezorgd of zoiets uit.' Hij aarzelde en zei toen: 'Of te hoopvol.'
'O, ja, hoopvol,' zei ik. Dat kwam er zielig uit, als een spaniël die een trap krijgt.
'Je keek zelfs een beetje droevig toen je de kamer doorliep en me zoende. Maar toen je sliep en je er niet van bewust was dat er iemand was, zag je er jong en ontspannen uit.'
Ik nam het laatste slokje thee. Dat was nog zwarter en bitterder dan de rest.
'Dus,' ging Will verder, 'had ik plotseling het gevoel dat ik maar beter niet in de buurt kon zijn.'
'Ik hoef niet beschermd te worden,' zei ik. 'Ik bepaal zelf wel wat goed voor me is. Maar goed, ik denk dat je misschien wel heel tevreden bent, op je eigen norse manier. Vooral als je bedenkt hoeveel mensen een hekel aan jou hebben. Het is vreemd, maar ik zou toch gedacht hebben dat het bij je werk hoorde om goed contact te hebben met de politie en de hulpverleningsinstanties.'
'Ik heb geen werk,' zei Will fronsend. 'Ik probeer veel van die kinderen juist uit handen van de politie of hulpverleners te houden.'
'Het klinkt alsof ze het op jou gemunt hebben.'
'Dat is ook zo.'
'Ik heb gehoord dat er drugs verhandeld zouden worden in het opvanghuis. Ze willen je van medeplichtigheid beschuldigen. Dan kan je voor tien jaar de gevangenis in gaan.'
'Ze kunnen de pot op,' zei hij smalend.
'Maar laat je het wel toe?'
Hij zei niets, maar liet alleen een gegrom horen.
'Ik heb geen microfoontje op, hoor.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Je kent het daar. Dealers zijn er niet welkom, dat is het streven, tenminste. Maar het is nou eenmaal zo'n cultuur. We proberen die mensen te helpen. Het is een ingewikkeld zootje. Het is wat anders dan een lezing op een congres.'
'Weet je wat ik denk?'
Hij ontspande nu zijn gezicht en kreeg een soort olijke uitdrukking. 'Nee, Kit, ik weet niet wat je denkt.'
'Ik denk dat je ergens wel gearresteerd zou willen worden en in de gevangenis zou willen belanden, alleen maar om jouw opvattingen over de wereld te bevestigen.'
'Gebaren interesseren me niet.'
'Dat hangt ervan af of je het martelaarschap als een gebaar wil zien.'
Ik keek hem aan, omdat ik niet zeker wist of hij kwaad zou worden of zijn bekende sarcastische lach zou laten horen. Hij keek onzeker. 'Misschien voel ik me wel gevleid dat mensen een hekel aan me hebben,' zei hij uiteindelijk.
'Ik denk dat dat een van de definities van paranoia is,' antwoordde ik. 'Misschien is het idee dat iedereen je wil pakken te prefereren boven de angst dat niemand je ziet.'
'Maar je zei net dat iedereen er inderdaad op uit is om mij te pakken.'
'O ja, dat was ik vergeten. Ga je me nog een keer bij je thuis uitnodigen?'
'Hoezo?'
'Je zei dat je niet kon slapen in een onbekende omgeving. Ik ben benieuwd hoe dat in je eigen bed gaat.'
Hij keek op zijn horloge.
'Ik zou je nu best willen uitnodigen, maar het is tien over half negen. Ik heb afspraken.'
'Zo bedoelde ik het niet.'
Ik had nog nooit iemand zo krampachtig zijn gêne zien verbergen.
'Oké,' zei hij. 'Zeg het maar.'
'Vanavond?'
'Dat zou kunnen,' zei hij. 'Ik moet je alleen wel waarschuwen, dat het onder andere een erg kale boel is. Het mist de hand van een vrouw, bedoel ik.'
'Fijn om te horen.'
Plotseling betrok zijn gezicht. 'Verwacht niet te veel van me, Kit,' zei hij, nu eens niet op zijn gebruikelijke scherpe toon.
Ik zuchtte. 'Ik geloof dat ik helemaal niet zoveel verwacht,' zei ik en ik gaapte diep.
'Moe?'
'Het zal lastig worden vandaag, denk ik.'
'Wat was er vannacht aan de hand?'
Ik leunde achterover en keek hem aan. 'Wil je dat echt weten?' zei ik. 'Het is niet erg interessant.'
'Ja, ik wil het weten.'
Dus bestelde ik nog twee thee en deed verslag van mijn nacht in het ziekenhuis.
'En wat ga je nu doen?' zei hij, toen ik uitgepraat was.
'Ze verkeerde in diepe shock toen ik haar zag. Ik zal de komende dagen met haar praten en kijken of ik iets te weten kan komen.'
'Om twaalf uur 's nachts langs het kanaal gaan lopen,' zei Will minachtend. 'Wérkelijk.'
'Ze vroeg erom, bedoel je?'
'Ik bedoel dat ze een stomme trut is.' Hij nam een slokje thee. 'Hoe heette haar man?'
Ik dacht even na en probeerde de dikke mist in mijn hoofd binnen te dringen.
'Gabriel,' zei ik. Weer die sarcastische glimlach. 'Ken je hem?'
'Ik weet wie het is.'
'Wie dan?'
'Heb je gehoord over dat theater dat in een van de pakhuizen bij de spoorweg is geopend? The Sugarhouse of zoiets. Hongaarse mimespelers op stelten, dat soort dingen. Dat is hij.'
'Daar heb ik van gehoord, geloof ik.'
'Financiering via de staatsloterij. Achterstandswijken nieuw leven inblazen. Hij kan beter weer opdonderen naar Islington, dan wordt z'n vrouw niet aangevallen.'
'Dat is toch jouw werk, achterstandswijken nieuw leven inblazen?'
Will gaf geen antwoord, maar streek met zijn vinger over de rand van zijn kopje. Toen keek hij me aan. 'Waar ben je mee bezig?' vroeg hij.
'Hoe bedoel je?'
'Waar ben je mee bezig? Probeer je de politie te overtreffen of denk je soms dat je de moordenaar eigenhandig kan pakken?'
'Ik geef advies, meer niet,' zei ik ongemakkelijk.
'Mij hoef je niet te overtuigen,' zei hij. 'Wat weet ik ervan? Voor zover ik het begrijp, rijdt er iemand rond die vrouwen aanvalt. Die is gevaarlijk, die moet gepakt worden. Dat is duidelijk. Maar ik begrijp niet waar jij mee bezig bent. Of waarom. Waarom het je zo raakt. Ik begrijp je motieven niet.' Hij streelde zachtjes over mijn litteken. Ik huiverde. 'Je bent al een keer aangevallen. Is dat niet genoeg?'
Ik pakte zijn hand. 'Niet doen,' zei ik. 'Ik zou je eens aan een paar rechercheurs moeten voorstellen. Jullie denken kennelijk allemaal hetzelfde over wat ik doe. Intussen moet ik dit stompzinnige werk gewoon doen.'
'Ik zei niet dat het stompzinnig was. Ik zei dat ik het niet begreep.'
Ik boog me voorover en gaf hem een zoen. 'Je zit eigenlijk altijd met het probleem,' zei ik, 'dat je pas aan het eind, als het te laat is, weet of het de moeite waard was. Tot gauw.'
'Vanavond?'
'Wil je dat?'
'Moet ik je op één knie smeken?'
Ik keek rond. 'Niet hier,' zei ik. 'Hé, dit ben ik, hoopvol en al, zoals je al zei. Ik zeg dat ik je weer wil zien, vanavond, bij jou thuis. En jij?'
'Ja,' zei hij, zo zacht dat het bijna fluisteren was. 'Ja.' We staarden elkaar aan.
Toen ik wegging zat hij er nog steeds, met zijn vette bord en koude thee en strakke gezicht. Over twaalf uur zou ik hem weer in mijn armen houden.
28
Eindelijk een getuige die zei waar het op stond, dacht ik, een man die er geen doekjes om wond, zich bij de feiten hield en niets anders, die begreep wat er te begrijpen viel, die zijn oordeel niet liet vertroebelen door waanideeën. Hij schudde me stevig de hand en schraapte zijn keel voordat hij begon te spreken. Mijn ogen brandden hun kassen uit. Alle koffie en loeisterke thee die ik die ochtend had gedronken werkten als gif in mijn lichaam.
'Dokter Quinn,' zei ik.
'Ik ben Terence Mack. Maar iedereen noemt me Terry.'
'Loopt u altijd na twaalf uur 's nachts langs het kanaal?'
Hij snoof. 'Ik denk niet dat iemand als ik daar bang voor hoef te zijn.'
Daar viel niet veel tegen in te brengen. Het was een stevige, rossige man, met harige knokkels en polsen en lange oorlellen. Zijn donkergrijze pak zat te strak om zijn middel en hij droeg over zijn witte overhemd een rood-zwart gestreepte das, waar ik nog meer hoofdpijn van kreeg. Hij moest bijna de hele nacht zijn opgebleven, maar hij zag er helemaal niet moe uit. Hij zat rechtop, met een scherpe blik in zijn ogen.
Maar ondanks al die dingen leverde het niets op. Net als de meeste getuigen had hij pas na het incident beseft dat er iets aan de hand was. Zijn verklaring lag voor me, kort en zakelijk. Hij had zelfs meteen na de aanval de exacte tijd genoteerd: 1.19 uur, volgens zijn horloge dat zeker de juiste tijd aangaf. Hij liep langs het kanaal, zei hij, omdat hij met cliënten uit Singapore had vergaderd in het Pelham Hotel, daar vlakbij, en hij geen taxi had kunnen krijgen. Het jaagpad was de kortste weg naar de drukke kruising bij het station van Kersey Town, waar een taxistandplaats was, wist hij.
'Ik kwam het tunneltje uit,' vertelde hij. 'Daar is verlichting.
Dus toen ik het donker in liep, zag ik even geen hand voor ogen. U kent dat wel.' Ik knikte. 'Ik hoorde een geluid. Ik zag vaag een paar gedaantes die bij de waterkant schuifelden. Meteen daarop stond ik ineens met een gillende vrouw in mijn armen.'
'En die gilde...' Ik keek in zijn verklaring. '"Help! Help, help me alsjeblieft!'"
'Misschien heeft ze nog vaker "help" gezegd, dat weet ik niet precies. Ze gilde vlak bij mijn oor. Haar haar zat in mijn ogen, dus ik kon niet zoveel zien, maar haar stem sprak boekdelen.'
'En daarna hebt u niets meer gezien?'
'Alleen die andere vent.'
'De andere getuige?'
Hij trok zijn zware wenkbrauwen op. 'Rare snuiter.'
"Wat deed hij?'
'Wie?'
'Die rare snuiter.'
'Hij hielp.'
'En u weet zeker dat er nog een andere man was?'
'Hoe bedoelt u? Wat heeft dit allemaal te betekenen, denkt u?'
Ik keek weer naar de verklaring.
'De beschrijving is nogal vaag.'
Hij keek een beetje beschaamd. 'Het ging allemaal zo snel. Gedaantes in het donker en die vrouw, die op me af vloog. Ik wist niet zo goed wat er allemaal gebeurde. Ik heb in ieder geval wel het tijdstip genoteerd.'
'Dat was goed,' zei ik. 'Hoe gedroeg Bryony zich, de vrouw, bedoel ik?'
'Een beetje geschokt,' zei Terence. 'Een beetje hysterisch. Ze bleef maar zeggen dat er niets aan de hand was, dat we niets hoefden te doen, ook al was ze er vreselijk aan toe. Arm kind. Gaat het wel met haar?'
'Ze is getraumatiseerd. Maar het komt wel goed, denk ik. Wat deed Doll, die andere man, toen u ging telefoneren?'
'Wat hij deed? Niet veel. Hij hield haar vast, keek of het wel goed met haar ging. Niet het soort man waar je in noodgevallen wat aan hebt. Ze was intussen aan het huilen, heel zachtjes. Ze hield m'n arm vast en jammerde en ze zei dat ik bij haar moest blijven. Ze had een shock, dat kon ik zien. Haar handen trilden. Ze haalde hortend adem. Ik hoop dat ze haar thee met veel suiker hebben gegeven, dat is altijd het beste tegen een shock. Mag ik u iets vragen?'
'Ja.'
'De vent die mijn verklaring heeft opgetekend, Gil heet die, geloof ik, zei dat de aanvaller waarschijnlijk dezelfde man was die Philippa Burton heeft vermoord.'
'O ja?' zei ik droogjes.
'Is dat zo?'
'Dat weet ik niet.'
'Ik had hem moeten pakken. Het had gekund. Ik wist niet wat er aan de hand was.'
'Dus u weet echt niets van de vierde gedaante? Lengte, haar, kleding?'
Hij schudde spijtig zijn hoofd. 'Het ging allemaal zo snel.'
'Heeft u gezien waar hij heen ging?'
'Nee. De trap op, naar de straat, dacht ik. Ik had achter hem aan moeten gaan, hè?'
'U heeft om hulp gebeld. Dat was het belangrijkste. Het is de taak van de politie om achter mensen aan te gaan.'
'Ze rilde zo. Ik heb mijn jasje over haar schouders gelegd, totdat de politie en de ambulance kwamen.'
'Goed. Dat was goed.'
'Maar de moordenaar van Philippa Burton... Dat was me wat geweest.'
'Een mooie vrouw,' zei hij met trillende stem. 'Zo'n mooie vrouw.'
'Michael,' zei ik, terwijl ik hem recht in zijn ogen probeerde te kijken, die de hele tijd door het vertrek dwaalden, nergens lang op gericht bleven, behalve op het uitzicht door het raam, dat uitkeek op het parkeerterrein.
'Twee keer,' zei hij op vreemde, hoge toon. 'Het is me nu al twee keer overkomen. Ik was er twee keer bij, Kit.'
Hij zag er verschrikkelijk uit. Er liep een akelige, etterende snee van zijn linkerneusgat over zijn mondhoek, langs zijn kin naar beneden, waardoor zijn gezicht een grimas kreeg, met een mond die tot een vage, scheve glimlach vertrokken was. De wond was gezwollen en paars en het leek alsof hij aan de hechtingen had getrokken: stukjes nylondraad staken uit zijn kin.
Terwijl we praatten kon hij er niet van afblijven, maar zat er de hele tijd aan te pulken. Zijn lip was dik en hij streek er steeds over met het puntje van zijn tong. Er zat een grote schram op zijn voorhoofd. Zijn schele oog was bloeddoorlopen. Zijn haar was vettig. Zijn kleren hingen als een zak om hem heen, alsof hij in een paar dagen een aantal kilo's was afgevallen. Hij stonk ook. Een doordringende, zure lucht vulde de benauwde ruimte.
'Waarom ik, Kit?' vroeg hij met zijn nerveuze stem. 'Waarom ben ik altijd de klos?'
'Dat weet ik niet,' antwoordde ik naar eer en geweten. 'Het gaat toch wel goed met je? Held van de dag.'
'Mooie vrouw,' zei hij weer. Zijn ogen schoten rond en bleven even op mij rusten. 'Niet zo mooi als jij. Jij blijft de mooiste, wees maar niet bang. Wel zacht haar had ze.' Hij maakte een zacht miauwend geluid, waar de rillingen van over mijn rug liepen.
Zijn verklaring bestond uit een wirwar van tegenstrijdige beweringen: dat hij een enorme man had gezien, een reus van een kerel, die Bryony probeerde te wurgen, dat zij zich van haar aanvaller had losgerukt en recht in zijn uitgestrekte armen was gelopen, dat hij haar eigenhandig had gered, dat hij de man in een blauwe stationcar had zien wegrijden, of misschien niet blauw, misschien wel rood, en misschien was het geen stationcar, misschien had hij hem, bij nader inzien, langs het kanaal zien wegvluchten, en dat Bryony was flauwgevallen.
'Ik wil alleen die dingen horen die je zeker weet, Michael. Wat deed je zo laat nog bij het kanaal?'
'Ik was aan het vissen. Dat is de beste tijd. Volle maan. Niemand in de buurt, geen stomme herrie.'
'Waar zat je? Aan de waterkant?'
'Op mijn vaste stek. In het donker, vlak bij de tunnel, waar niemand me kan zien, maar ik hen wél.'
'Wat heb je gezien?'
'Dat weet je wel,' zei hij. 'Die vrouw. Die vent achter haar aan. En die andere man, Terry. Ken je Terry? We hebben haar samen gered. Hem verjaagd, haar gered.'
'Beschrijf hem eens.'
'Een man. Een grote man.'
'En verder?'
'Weet ik niet zo goed. Ik zag alleen maar gedaantes en toen stond ik op, dat geloof ik, ik weet het niet precies meer, ik was in de war, dat zou iedereen zijn geweest, Kit, en ik hield haar vast, zodat hij haar niet kon pakken.'
'Weet je dat zeker? Weet je zeker dat het zo is gegaan? Heb je haar bij hem weg getrokken?'
'Jazeker.' Hij glimlachte met zijn misvormde mond. 'Ik heb haar gered. Dat weet ik zeker. Beseft ze dat wel? In de krant staan verschrikkelijke dingen over mij, maar ik heb haar uit zijn klauwen gered. Vertel ze dat maar, wil je? Vertel maar aan iedereen wat ik heb gedaan, Kit, dan weten ze het. En dan krijgen ze spijt van wat ze gedaan hebben. Dan heeft iedereen spijt.' Weer streek hij over zijn gezicht, likte zijn gehavende lip.
'Wat gebeurde er daarna?'
'Erna?'
'Nadat je haar had weggetrokken?'
'Toen kwam die andere man de tunnel uit en ze rende naar hem toe en die andere rende weg. En ze gilde en gilde maar. Ik wist niet dat iemand zo hard kon gillen.'
'Luister, Michael. Denk goed na. Is er iets wat je je herinnert, wat dan ook, iets wat je hebt gezien of gehoord, geeft niet wat, dat je niet aan de politie of aan mij hebt verteld?'
'Ik heb haar haar gestreeld om haar te troosten.'
'Ja.'
'En die andere man, die man die uit de tunnel kwam, die zei -neem me niet kwalijk, Kit - die zei heel hard: "Godverdomme!". Sorry.' Er gleed een preutse uitdrukking over Dolls gezicht.
'Waar ga je nu heen, Michael?'
'Waarheen?' Zijn ogen keken me even schichtig aan. 'Ik kan zeker niet...'
'Je moet naar huis gaan, Michael. Ga even lekker eten. Trek schone kleren aan. Ga uitrusten.'
'Uitrusten,' zei hij. 'Ja. Het is allemaal een beetje uit de hand gelopen. Ik had pillen gekregen, maar ik weet niet meer waar ik die heb gelegd.'
'Ga naar huis, Michael.'
'Is dat veilig?'
'Heb je politiebescherming?'
'Ze zeiden dat ze een oogje in het zeil zouden houden.'
'Goed,' zei ik. Ik glimlachte naar hem. Ondanks mijn verwarring over wat er gebeurd was, ondanks alle vermoeidheid en mijn afkeer van Doll ging er een scheut van onverwachte en onwelkome tederheid door me heen voor deze jongen met zijn gehavende gezicht en bloeddoorlopen ogen en zijn algemene morsige wanhoop en hulpeloosheid. 'Ik denk dat het heel veilig is. Het zal niet meer gebeuren. Pas goed op jezelf.'
'Kit. Kit.'
'Ja.'
Maar hij hoefde niets te zeggen. Hij staarde me heel even aan. Er kwamen tranen in zijn ogen. Ze liepen over zijn wangen, over zijn gewonde gezicht, langs zijn vuile hals.
Het was elf uur. Over twee uur had ik een afspraak met Oban en Furth, over drie uur werd ik bij Bryony Teale thuis verwacht. Ik overwoog om naar huis te gaan en een douche te nemen, misschien even een dutje te doen. Maar mijn vermoeidheid was plotseling verdwenen. Ik voelde me alert en helder door het gebrek aan slaap, alsof ik op een hoge berg stond en ijle lucht inademde. Ik bedacht dat ik iets moest eten, maar de gedachte alleen al maakte me een beetje misselijk. Ik wilde alleen maar een glas koud water om mijn lichaam mee te spoelen, zodat de sloten bittere koffie wat verdund werden.
Ik liep het station uit en de straat in. Ik kocht een grote fles mineraalwater met prik en nam die mee naar een plantsoentje in de buurt, waar banken en neerhangende rozenstruiken stonden. Ik ging op een bank in de zon zitten en dronk het water en keek naar de voorbijgangers. De warme zon voelde weldadig op mijn huid. Ik zuchtte en sloot mijn ogen. Ik voelde de zon langs mijn nek kruipen. Flarden van de afgelopen vierentwintig uur gonsden een beetje in mijn hoofd: ik hoorde Wills gekreun van de vorige nacht, voelde zijn hand op mijn borst. Ik zag hem voor me, zoals hij vanochtend was geweest, zo oppassend om me niets te beloven. Ik stelde me Bryony's gezicht voor in haar ziekenhuisbed. Haar oranje haren en karamelkleurige ogen en haar trillende handen. Ik liet Doll naar voren komen, met zijn klagerige, verwarde zinnen en zijn opgezwollen, etterende gezicht. De andere getuige, Terence Mack, met de vierkante, harige handen, was even verblind geweest door het licht in de tunnel. Niemand had iets belangrijks gezien. Iedereen keek altijd de verkeerde kant op. Het drama vond altijd in het donker plaats.
Ik bleef lange tijd zitten, ik dacht zonder na te denken, ik liet de beelden in mijn hoofd zweven als mistslierten, ongrijpbaar, maar suggestief. De zon scheen tussen de wolken. Mensen kwamen uit hun kantoor en gingen op het gras zitten om hun lunch op te eten. Ik dacht aan Albie, maar hij leek nu heel ver weg, een man die in de verte lachte, met zijn hoofd achterover en glanzend witte tanden, een vreemde. Ik kon haast niet geloven dat ik maanden lang naar bed was gegaan met het verlangen dat hij naast me lag, en elke ochtend wakker was geworden met de gedachte dat hij me pijn had gedaan en dat hij nooit meer terugkwam om me in zijn armen te nemen en te zeggen dat het hem speet. Nooit meer. Hij zou me nooit meer vasthouden en strelen. Wat een hardvochtig en stekend woord: nooit. Definitief, als een mes, als een streep ergens onder.
Maar vanavond zou ik Will zien. Ik zou naar zijn huis gaan en ik zou hem dwingen naar me te kijken en me te zien, en dan zou ik me een tijdje gelukkig voelen. Ik stond op en dwong mezelf weer aan Bryony Teale te denken.
29
'Mooi,' zei ik, terwijl ik door het raam keek.
'Wel een achterbuurt,' zei Oban met opgetrokken neus.
Oban had me verteld dat Bryony met me wilde praten. Speciaal met mij. Een welwillend vrouwelijk oor, had Oban door de telefoon gezegd. Niet als compliment. Ik was erheen gelopen en toen ik bijna bij het huis was, ging er een raampje open van een auto voor de deur en er stak een hand uit, die me wenkte. Oban keek naar buiten. Hij deed het portier open en zei dat ik naast hem moest gaan zitten op de achterbank. Hij zei dat hij eerst wat wilde zeggen. Het was beter geweest om dat buiten te doen, zelfs op deze grijze dag, maar Oban voelde zich kennelijk meer op zijn gemak in de auto. Misschien beschouwde hij het als een mobiel kantoor.
Het huis stond in een halvemaanvormige rij, niet zozeer een echte C, maar meer een ronde haak. Het waren hoge, smalle huizen, laat-Victoriaans. Sommige waren verpauperd, een was dichtgetimmerd, maar enkele vertoonden de duidelijke tekenen van de betere standen: glimmende geschilderde voordeuren met koperen krukken en kloppers, pas gevoegde gevels, metalen luiken voor de benedenramen. Oban wees de straat in.
'Tien jaar geleden lag daar een bloemenzee.'
'Hoezo?'
'Een paar jongens liepen naar Euston Road, toen ze een bende andere jongens tegenkwamen. Die gingen achter hen aan en pakten een van hen bij dat hek daar. Ze sloegen hem in elkaar en toen ze klaar waren, stak iemand een mes tussen z'n ribben.' Hij keek weer naar het huis. 'Ik begrijp niet waarom zulke nette mensen hier zouden willen wonen.'
'Van wat ik begrijp proberen ze de buurt op te vijzelen en vertrouwen te tonen in de bewoners.'
Oban trok een grimas. 'Juist,' zei hij. 'En dit krijgen ze als dank. Ze zijn zo verdomd naïef. Ik weet precies hoe het gaat. Die vrouw loopt langs het kanaal alsof ze een boswandeling maakt. Ik ben niet bepaald dol op boswandelingen, hoor, maar dit is ontzettend stom. Heb je gehoord van die vrouw, die een paar jaar geleden in een van de hotels hier logeerde?'
'Geen idee,' zei ik. 'Ik hoor zo veel verhalen over vrouwen.'
'Deze liep gewoon over straat. Maar ze werd door een paar jongens het jaagpad op getrokken. Ze werd verkracht. Ze vroegen of ze kon zwemmen. Ze zei nee, die slimmerik. Dus ze gooiden haar in het water. Ze zwom naar de overkant. En zo kwam ze weg.'
'Wat raad je dan aan?' vroeg ik. 'Binnenblijven met de deur op slot en de tv aan?'
'Dat zou veiliger zijn.'
'Het beste zou zijn als iederéén langs het kanaal liep.'
'Wie wil er nou langs een stinkend kanaal lopen?'
Zo kon het wel weer. 'Zullen we maar naar binnen gaan en met Bryony Teale gaan praten?' vroeg ik.
Oban keek peinzend. 'Het lijkt me beter als jij alleen met haar praat,' zei hij. 'In eerste instantie, tenminste.'
'Ik weet niet of we al iets uit haar zullen krijgen,' zei ik. 'Ze was er vannacht slecht aan toe.'
'Doe wat je kan. Kom met iets terug, wat dan ook.' Daarna verviel Obans stem tot een gemompel dat ik niet kon verstaan.
'Wat zei je?'
Oban wilde wat zeggen, maar er kwam alleen een soort vreemd gesputter uit. 'Het is die verrekte Doll,' wist hij uiteindelijk uit te brengen. 'Ergens is hij erbij betrokken. Ik weet niet hoe, maar het is zo.'
'Hij was alleen maar een getuige, zei je.'
'Getuige, m'n reet,' zei Oban. Zijn gezicht was nu vuurrood. De chauffeur voor in de auto draaide zich om en keek me aan. 'Ik wil die smeerlap uit de weg hebben. Vraag of ze wat van Doll weet. Vraag haar wat hij daar deed.'
'Sorry,' zei ik. 'Zoals ik het begrijp, is er verband tussen de plek, het stuk kanaal en de wijze van ontvoering. Doll brengt zijn dagen door op die plek, hij zit daar met z'n hengel en z'n wormen. En dan heb je het meisje en de getuige. Hij heeft haar geholpen.'
Oban liet een sarcastische lach horen, die het midden hield tussen een grom en een hoest. 'Ik heb geen flauw idee hoe het zit,' zei hij. 'Maar Doll zit er al vanaf het begin aan vast, als een vies luchtje. Hij zit er tot over z'n oren in. Dat weet ik gewoon. En jij weet dat ook. Je hebt hem gesproken, je hebt gezien waar hij woont.'
Ik huiverde even. 'Ik weet het. Oké, ik zal het vragen. Klop ik gewoon op de deur?'
'Ja. We hebben de hele dag een agente daar gepost, waarschijnlijk alleen maar om thee te zetten. Die doet wel open.'
'Wat ga jij doen?'
'Ik ga weg. Als ze een verklaring kan afleggen, stuur ik wel een mannetje.' Toen ik het portier opendeed, legde Oban zijn hand op mijn pols. 'Kom met iets, Kit. Ik ben ten einde raad.'
De jonge agente deed de deur open. 'Dokter Quinn?'
'Ja. Hoe is het met haar?'
'Ik weet het niet. Ze heeft niet veel gepraat.'
Ik keek om me heen. De vloer en de trap waren kaal en schoon, maar het hele interieur ademde een terloopse, enigszins verloederde sfeer. Aan de ene muur hing een fiets aan een zware haak. In de gang hingen planken vol beduimelde pockets en op de overloop boven zag ik nog meer planken met boeken. De gang kwam uit op de keuken en daar voorbij zag ik een tuin. Er ging naast me een deur open en er kwam een man naar buiten, de man die ik in het ziekenhuis had gezien. Hij was nu ongeschoren en zijn donkere krullen zaten in de war. Hij droeg een marineblauwe sweater, een spijkerbroek en versleten tennisschoenen zonder sokken. Hij zag eruit zoals ik me voelde. Vermoedelijk had hij nog minder geslapen dan ik. Hij was lang, een meter tweeëntachtig of zo. Hij gaf me een hand. 'Ik ben Gabe,' zei hij.
'Ik heb je gezien,' zei ik. Hij keek niet-begrijpend. 'In het ziekenhuis. Vannacht. Vanochtend. Maakt niet uit.'
'O ja, sorry, ik was niet op m'n best. Wil je iets drinken?'
'Ik ga thee zetten,' zei agente Devlin formeel en ze slofte als een Edwardiaanse dienstmeid naar de keuken.
'Hoe is 't met je vrouw?'
Gabe kreeg een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht. 'Ik weet het niet. Beter dan vannacht.'
'Mooi zo. Mag ik met haar praten?'
Gabe keek ongemakkelijk. Hij stopte zijn handen in zijn broekzakken, maar haalde ze er meteen weer uit. 'Mag ik jou eerst iets vragen?'
'Ga je gang.'
'Is Bry aangevallen door die vent die die afschuwelijke moorden heeft gepleegd?'
'De mogelijkheid bestaat. Het was op precies dezelfde plek als waar een van de andere lichamen is gevonden.'
'Maar het lijkt zo vergezocht,' zei hij. 'Waarom komt iemand in vredesnaam terug op de plek waar hij al een moord heeft gepleegd? Dat lijkt me zo link.'
'Ja, maar dat doen moordenaars. Dat is geen theorie, maar een feit. Moordenaars komen terug.'
'Ja, ja,' zei Gabe, alsof hij in zichzelf praatte. Ik kreeg een opwelling om mijn hand op zijn schouder te leggen, om hem troost te bieden, maar hij kon maar beter doorpraten. 'Wat ik wilde vragen, het klinkt vast stom of paranoïde, hoor, maar ik wilde gewoon weten of Bry gevaar loopt. Zou hij haar weer willen aanvallen?'
Ik dacht even na. Ik wilde een precies antwoord geven.
'Het onderzoeksteam is van mening dat de dader een opportunist is. Op dat late tijdstip, op die plek langs het kanaal was je vrouw natuurlijk een kwetsbaar doelwit.'
Gabes ogen knepen zich samen en hij keek me aan. 'Maar wat denk jij?'
'Ik ben dus door de politie ingehuurd om met mogelijke ideeën naar voren te komen. Ik bekijk het van verschillende kanten. Ik heb altijd vermoed dat er een verband bestaat tussen de eerste twee slachtoffers.'
'Wat? Waarom?' Gabe Teale klonk alsof hij midden in een nare droom zat.
'Dat weet ik niet. Het is maar een gevoel. Misschien heb ik het mis. Het klopt waarschijnlijk ook niet. De politie is het in ieder geval niet met me eens. Ik wilde alleen open kaart met je spelen.'
'Maar als je het niet mis hebt...' Hij sprak langzaam, in een mist van vermoeidheid en stress. 'Dan loopt Bry nog steeds gevaar.'
'Maak je daarover maar geen zorgen,' zei ik. 'Jullie krijgen politiebescherming, dat staat vast. Oké?'
'Dat is goed,' zei hij, maar hij keek niet erg gerust. 'Dank je.'
'Mag ik nu met je vrouw spreken?' zei ik zo vriendelijk mogelijk.
'Ik breng je naar haar toe. Wil je liever alleen met haar zijn?'
'Dat mag jij zeggen,' zei ik. 'Ik denk dat ze jou er liever bij wil hebben.'
'Ze is hier,' zei hij, en hij leunde tegen de deur en duwde hem open. Hij keek naar binnen. 'Bry? De dokter is er.'
Ik liep achter hem aan de kamer in. Twee kamers waren doorgebroken, zodat er één grote ruimte was ontstaan die de hele lengte van het huis besloeg. Aan het ene eind zag ik de straat door het grote raam en aan het andere de tuin door de openslaande deuren. Bryony Teale zat in het achterste gedeelte op een grote, roestkleurige bank. Ze droeg een feloranje sweater en een blauwe driekwart broek. Haar blote voeten had ze onder zich gevouwen. Ik liep naar haar toe en haar man trok een leunstoel voor me bij. Daarna ging hij op de bank zitten en schoof haar een eindje op, zodat ze tegen hem aan kon leunen. Ze keken elkaar even aan en Gabe gaf haar een geruststellende glimlach.
Aan de muur boven haar hing een grote foto in posterformaat van een meisje in een verlaten straat in de stad. Het meisje was fleurig uitgedost, ze leek wel een zigeunerin, een waarzegster, maar het meest vielen me haar donkere, felle ogen op, die strak in de lens keken. Het leek alsof het meisje zich juist op dat moment had omgedraaid en haar buitengewoon intense blik op de fotograaf had gericht. Je wist dat ze het volgende moment haar blik weer had afgewend, maar dit was genoeg. Het effect was dat je dit meisje wilde leren kennen, dat je wilde weten wat er met haar was gebeurd en waar ze nu was.
'Wat een prachtige foto,' zei ik.
Bryony keek over haar schouder en even speelde er een flauw glimlachje om haar mond.
'Dank u,' zei ze. 'Die heb ik genomen.'
'Je bent fotografe,' zei ik.
'Ik weet niet of ik mezelf dat nog mag noemen,' zei ze treurig. 'Het is lastig om mensen te vinden die het soort foto's willen publiceren dat ik maak.'
'Dat geloof ik niet,' zei ik.
'Deze heb ik vorig jaar genomen, zo'n kilometer hiervandaan,' zei Bryony. 'Tijdens het wandelen kwam ik haar met haar familie tegen. Het waren vluchtelingen uit Roemenië. Wat is ze mooi, hè?'
Ik keek weer. 'Ze is wild,' zei ik.
'Misschien heb ik haar bang gemaakt,' zei Bryony.
'Hoe voel je je?' zei ik.
'Sorry dat ik zo slap ben.'
'Doe niet zo raar,' zei ik. 'Je hoeft mij niets te bewijzen. Je hoeft niet eens met me te praten als je daar geen zin in hebt.'
'Nee, nee, ik wil het graag. Zo ben ik anders niet.'
Ik keek eens goed naar haar. Ze was er duidelijk beter aan toe dan toen ik haar in het ziekenhuis zag, maar ze was nog erg bleek en had dikke wallen onder haar ogen.
'Iedereen zou een shock krijgen van wat jij hebt meegemaakt,' zei ik. 'Dus je komt door je werk op de vreemdste plekken zeker?'
'Soms,' zei ze.
'Maar je moet wel oppassen. Ik had net een gesprekje met het hoofd van het onderzoeksteam. Hij vindt het niet zo verstandig om 's nachts langs het kanaal te wandelen.'
'Dat zeg ik haar steeds,' zei Gabe. 'Maar ze kent geen angst. En ze is koppig. Ze is dol op wandelen.'
'Ik denk daar nu wel anders over,' zei ze.
'Nou ja, misschien 's nachts niet in je eentje,' zei ik opgewekt, omdat ik voelde dat er een ruzie op til was. 'Vind je het goed als we erover praten?'
'Ik wil graag helpen.'
'Als het niet gaat, zeg je maar dat ik moet ophouden.'
'Het gaat best.'
'Kan je me vertellen wat er is gebeurd?'
'Ik heb de hele dag mijn hersens zitten pijnigen, maar ik denk niet dat u veel aan me hebt. Het ging allemaal zo vlug. Ik wandelde over het jaagpad. Ik voelde een arm, die aan me trok. Hij trok en trok en ik gaf een gil. Toen waren er meteen die andere mensen die me vastgrepen. Het klinkt ontzettend stom, maar ik had eerst niet door dat ze me wilden helpen. Voordat ik besefte wat er aan de hand was, was de man al weggerend.'
'Dat was alles?'
'Alles?'
'Luister, Bryony, na de aanval was je in shocktoestand. Trauma. Je hoeft het gebeurde niet te bagatelliseren.'
'O.' Ze lachte beverig. 'Nou, ik deed het in m'n broek van angst, om eerlijk te zijn. Inderdaad kom ik via mijn werk op de vreemdste plaatsen, en als je jezelf bang laat maken door van alles, komt er nooit iets goeds uit je vingers. Dan zou ik alleen maar zelfportretten schieten in de tuin.' Weer lachte ze even. 'Maar eerlijk gezegd liep ik langs dat kanaal, denk ik, om mezelf iets te bewijzen. Denkt u nu dat ik niet goed snik ben?'
'Nee, maar wel roekeloos.'
'Dus ik vond het al een beetje griezelig, om daar in het donker te lopen...' Ze keek even op naar Gabe, die haar bemoedigend toeknikte. 'En toen doemde ineens die gedaante op en die greep me overal vast. Ik dacht dat ik dood zou gaan, of dat ik zou verdrinken. Of dat ik verkracht zou worden.' Ze huiverde. 'Terugkijkend zeg ik steeds bij mezelf dat het niets voorstelde, maar ik dacht echt dat ik vermoord zou worden, enkel en alleen omdat ik zo stom was om midden in de nacht bij het kanaal te lopen. Vannacht heb ik ervan gedroomd en ik werd huilend wakker.'
'Is je iets opgevallen aan de man?'
Ze schudde hulpeloos haar hoofd. 'Het was donker. Dit wordt allemaal zó oninteressant... Ik geloof dat hij nogal klein was. En misschien had hij van dat stekeltjeshaar. Dat zie ik voor me. Dat is alles.'
'Blank?'
'Ja. Dat denk ik wel, tenminste.'
'Weet je nog wat hij aanhad?'
'Nee.'
'Of wat hij niet aanhad? Een pak? Een lange jas? Een joggingbroek?'
Ze glimlachte zuinig.
'Nee, dat allemaal niet,' zei ze.
'Nog één vraag,' zei ik. 'Ik was benieuwd of je iets over de twee getuigen zou kunnen zeggen.'
'Hoe bedoelt u?'
'Wat deden ze?'
Bryony keek niet-begrijpend. 'Ik snap het niet. U weet toch wat ze deden? Ze hebben die man weggejaagd.'
Ik kon niet bedenken wat ik moest zeggen. Ik probeerde het nog eens. 'Uit wat je vertelt blijkt dat het allemaal erg chaotisch was. Misschien leek het wel of je door drie mannen werd aangevallen. Of door twee mannen, die door de derde werden verjaagd.'
'Waarom?'
'Ik was gewoon benieuwd.'
Bryony keek peinzend. 'Ik probeer het me steeds voor de geest te halen. Maar ik kan mezelf alleen maar herhalen. Ik ben door een man aangevallen en die is weggerend. Dat is het.'
'Dus één aanvaller en twee getuigen die hem wegjaagden?'
'Ja.' Ze leek nog verwarder dan eerst.
'Dat weet je zeker?'
'Ja. Nee. Nou ja, voor zover er iets zeker is in dit leven.'
'Als je een verklaring aflegt aan de politie, zullen ze je veel meer van dergelijke vragen stellen. Je zal versteld staan hoeveel je je herinnert, als je het op de juiste manier benadert.'
'Ik doe m'n best, dokter Quinn. Echt waar.'
'Zeg maar Kit. Als iemand dokter Quinn tegen me zegt, kijk ik rond wie ze bedoelen.'
'Goed dan, Kit. Mag ik nog iets zeggen?'
'Ga je gang.'
Ze slikte. 'Ik ben heel dankbaar voor alles wat jullie voor me doen, maar... maar...'
'Wat?'
'Ik zou graag willen weten of het niet gewoon een mislukte beroving was. Dat hij gewoon op m'n portemonnee uit was.'
'Ja,' zei ik. 'Dat zei een van de getuigen ook al. Hij zei dat jij had gezegd dat het niets voorstelde, dat je niet eens de politie wilde bellen. Dat heeft hij dus op z'n mobieltje gedaan.'
Ze trok haar benen nog verder op, tot haar knieën onder haar kin zaten. Ze keek in mijn vermoeide ogen met haar vermoeide ogen. 'Vind je dat raar?'
Ik wierp haar mijn beste geruststellende doktersglimlach toe. 'Helemaal niet. Heb je wel eens over straat gelopen en iemand zien struikelen en vallen? Soms komen ze lelijk terecht, maar heel vaak wachten ze niet eens om even bij te komen. Ze proberen door te lopen alsof er niets is gebeurd. Mensen hebben een sterke neiging om nadrukkelijk te doen alsof alles normaal is. Je ziet het zelfs bij ernstige ongelukken. Zwaargewonden proberen gewoon naar hun werk te lopen. Het is heel natuurlijk om jezelf ervan te overtuigen dat er niets ernstigs aan de hand is. Misschien proberen je hersens zich zo te beschermen tegen stress.'
'Maar het zou toch kunnen?' Haar stem had iets smekends. 'Het zou toch kunnen, dat het gewoon een straatroof was? Een afschuwelijk toeval?'
'Misschien heb je gelijk. We zullen dat serieus in overweging nemen. Maar ik heb hier al met je man over gepraat. We nemen geen enkel risico.'
'Dat is goed,' zei ze somber.
Ik leunde naar voren. 'Je hebt dit waarschijnlijk al gehoord, maar ik wil het je nog een keer zeggen. Het is heel normaal dat je na een dergelijke ervaring depressief wordt. Je voelt je verward, misschien verwijt je het jezelf wel, of wordt het je verweten.'
Ik keek naar Gabe. 'Ik weet wat je bedoelt,' zei hij. 'We zijn inderdaad soms een beetje kribbig tegen elkaar. Maar ik zou Bry nooit iets verwijten.'
'Dat bedoelde ik niet,' zei ik. 'Ik wilde alleen duidelijk maken dat deze dingen op onverwachte manieren problemen kunnen veroorzaken. En voor de partners is het ook moeilijk.'
Bryony leunde achterover op de bank en sloot haar ogen. 'Ik wil gewoon dat het allemaal voorbij is,' zei ze.
'Voor jou is dat al zo,' zei ik. 'Dat geloof ik. Maar eigenlijk willen we dat het voor iedereen zo is.'
Ze leunde tegen Gabe aan, die haar haar streelde. Ik werd plotseling een beetje jaloers en ik voelde me volkomen overbodig. Ik ging dan ook wat schutterig af.
30
Toen ik van de drukke ringweg links de doodlopende straat insloeg waar Will woonde, raakte ik een beetje van mijn apropos. Zoals hij door de telefoon had gezegd, was zijn huis een twee-onder-een-kap, het tamelijk kleine, Victoriaanse huis met de flesgroene deur en het zwarte, ijzeren hek, dus niet het huis met de slordige ligusterhaag en het dichtgetimmerde raam op de begane grond. Wat hij niet had gezegd was dat deze twee huizen de enige oude gebouwen waren in een grote nieuwbouwwijk met torenflats, een netwerk van wandelgangen en parkeerterreinen en een speeltuintje, waar de draaimolen aan de ketting lag. Twee tieners zaten op de schommels die voor kleuters bestemd waren te roken en schuurden met hun hakken over de rubber tegels. Wills huis zag er met zijn voortuin en keurige hek heel surrealistisch uit, alsof het uit een nette woonbuurt was geplukt en hier per vergissing was neergezet.
Ik denk dat ik me had voorgesteld dat hij de deur zou opendoen en me naar binnen zou trekken en dat we elkaar diep in de ogen zouden kijken en daarna in eikaars armen zouden vallen. Maar natuurlijk gebeurde dat niet. Will deed open met een draadloze telefoon onder zijn kin en wenkte me zonder iets te zeggen binnen. Daarna liep hij de keuken in met zijn telefoon, zodat ik alleen in de woonkamer stond, terwijl de glimlach van mijn lippen verdween.
Maar ik had nu wel de gelegenheid om even rond te kijken. De kamer was zo goed als leeg. Als ik mijn stem verhief, zou ik waarschijnlijk een echo horen. Er stonden precies vier dingen in, zag ik: een geweldig grote, donker mosterdgele bank, een moderne stereo-installatie in de hoek, een draaibare kast vol cd's en zo'n mooie apothekerskast met tientallen laatjes, die je voor duizenden ponden in te chique antiekwinkels in Noord-Londen kon kopen. Dat was alles. Geen tafel. Geen andere stoelen. Geen tv of video. Geen boekenplanken. Geen haken waar jassen en jasjes aan hingen. Geen schilderijen of foto's aan de witte muren. Geen rondslingerende rommel. Ik dacht aan hoe het bij mij was. Hoe netjes en leeg ook, het stikt er van de vreemde dingen: pennen en blocnotes, boeken, kranten en tijdschriften, sierschalen met dobbelstenen of sleutels of oorbellen, kaarsen, spiegels, glazen, bloemen. Maar hier was niets van die dagelijkse troep te vinden.
Ik deed mijn suède jasje uit, hing het over de leuning van de bank en bekeek de cd's. Ik zag niet één bekende naam. Ik liep naar de kast en trok voorzichtig een laatje open. Er zat niets in. In de volgende drie evenmin. Ik vond een stapeltje paperclips in het vijfde en een aantal laatjes verder een kapot schaakstuk. Verder niets.
'Sorry, hoor.'
Ik schrok. Hij was stilletjes binnengekomen, als een kat, en had me betrapt op het snuffelen in zijn spullen, al leek hij die niet te hebben.
'Woon je hier echt?'
'Hoezo?'
'Nou ja, dit.' Ik gebaarde de kamer rond. 'Wat doe je als je thuis bent? Het is hier zo leeg. Niets wijst erop dat jij hier woont. Eigenlijk best griezelig. Het is niet zozeer minimalistisch, als wel volkomen minimaal.'
'Dat is juist de bedoeling.'
'Hoe lang woon je hier al?'
'Twee jaar.'
'Twee jaar! En heb je in die twee jaar niets gekocht? Waar woonde je dan eerst?'
'In een heel vol huis.'
'Met een vrouw?'
'Daar zat het onder andere heel vol mee, ja.'
'Dus je hebt alles achter je gelaten?'
'Een beetje gezellig kletsen is er bij jou niet bij, hè? Wil je iets drinken?
'Ja, wat heb je?'
Ik liep achter hem aan naar de keuken, die slechts een vage gelijkenis vertoonde met de keukens die ik kende. Een gootsteen bij het achterste raam, een grote, roestvrijstalen vuilnisemmer, een ijskast in de hoek. Maar verder waren er geen keukenkasten en werkbladen, zoals je zou verwachten, en ik zag ook geen fornuis. In plaats daarvan stond er een oude grenen tafel tegen de ene muur, met daarop een elektrische waterkoker, een broodrooster, een koffiemolen en twee scherpe messen.
'Jezus, Will, dit is wel een beetje vreemd, hoor.'
'Whisky, gin, cognac, wodka, Campari, een vreemd IJslands drankje dat ik nooit heb opengemaakt.' Hij rommelde in een hoge kast. 'Of er is bier en wijn in de ijskast. Of tomatensap.'
Ik had geen zin in bier of wijn en zeker niet in tomatensap. Ik had zin in iets wat ik in mijn keel voelde branden en door mijn aderen voelde stromen.
'Ik wil dat IJslandse spul wel proberen.'
'Dapper van je. Dan doe ik mee.'
Ik liep naar de achterdeur en keek de tuin in. Het schemerde, maar in het zwakke licht zag ik een klein gazon met pal in het midden een grote laurierboom. Will deed een aantal ijsblokjes in twee glazen en schonk er daarna een aantal vingers helder vocht bij.
'Bedankt.' Ik hief formeel mijn glas naar hem en daarna gooide ik de helft van mijn glas achterover. 'Godsamme!' Het spul schroeide mijn keel en de tranen sprongen in mijn ogen.
'Gaat het?'
'Neem eerst zelf maar 's een slok.'
Hij dronk zonder een spier te vertrekken en daarna zette hij zijn glas op tafel. Meters vloer scheidden ons. Het leek alsof hij kilometers van me vandaan was en ik hem niet kon bereiken.
'Ik begrijp eigenlijk niet waarom je wou komen,' zei hij in de grote ruimte die ons scheidde.
Ik deed geen moeite om te antwoorden. Ik dronk de rest van het sterke spul in één keer op. De kamer kantelde even, maar kwam toen weer rechtop. Wat kon het schelen? Ik was er tenminste, en er zou zeker iets gebeuren. 'Wil je dan dat ik weer wegga?'
'Nee.'
'Goed. Ik heb namelijk al te veel op. Dus wat nu?'
'Iets eten?'
'Nee, dank je.'
'Heb je wel geslapen?'
'Nee.'
'Geen slaap, geen eten.'
'Ik neem niet het initiatief, Will.' Ik werd dapper van drank.
'Is goed.'
'Het is namelijk jouw beurt.'
'Om je vraag te beantwoorden: ik ben weggegaan omdat ik een keer met een kater wakker werd en alles me helemaal m'n strot uit kwam.'
'Je baan?'
'Mijn werk, mijn bedrevenheid daarin, mijn geweldige vermogen om naar de letter van de wet te oordelen, maar niet naar de geest, mijn kleinzielige triomfen en successen, mijn drankgebruik, mijn toenemende cokegebruik, mijn huis met de mooie stijlmeubelen, mijn banksaldo, mijn aktetas en laptop en mobiele telefoon, die ik elke ochtend vroeg meenam in de metro, ingeklemd tussen allemaal mannen zoals ik. Doodziek van al die dingetjes. Hoe meer je er hebt, hoe groter je behoefte eraan wordt. De nieuwste, kleinste mobiele telefoon, de hebbedingetjes, een horloge met een computer erin. Doodziek van die kloterige broekpers, de pakken en dassen, de cocktailparty's, de vergaderingen met hordes andere mannen in pakken net als die van mij, die ook broekpersen en stijlmeubelen bezitten, de vakanties op Cape Cod waar iedereen over praat, de gesprekken over golf en schoolgeld en goede wijn. Ik werd wakker en ineens wist ik dat ik het niet meer kon. Ik kon geen dag langer meer werken. Het was een beetje als alcoholvergiftiging: ik walgde van mezelf, ik was allergisch voor de wereld waarin ik leefde. Ik vond het afschuwelijk dat ik zo voorbijging aan de wereld om me heen. Echt, elke ochtend en elke avond liep ik langs die groepjes dakloze jongeren, van die kinderen met wie ik nu mijn dagen doorbreng, en langs alcoholisten en hoeren, maar ik zag ze niet, letterlijk, tenzij ze me in de weg stonden. Ik was er blind voor.'
'En plotseling zag je ze wel?'
'Ik zag niet ineens het licht of zo, hoor.'
'Maar was het een gewetenskwestie, dat je bent weggegaan en het opvanghuis hebt opgezet?' Ik wilde dat hij iets gunstigs over zichzelf zei.
'Dat woord neem ik niet in de mond, tenzij ik een schenking voor het huis probeer te krijgen van een zakenman die goede daden wil doen. Zulke woorden zijn door politici door het slijk gehaald: geweten, integriteit, eer, waarheid, oprechtheid, liefde.' Zijn stem klonk minachtend. 'Het was meer een dringende noodzaak. Maak geen wereldverbeteraar van me. Ik heb het voor mezelf gedaan, om mezelf te redden. Ik ben de enige persoon die ik probeer te redden. Wil je nog een slokje?'
'Ach ja, waarom niet? En je vrouw?'
'Die is gebleven.'
'In dat volle huis.'
'Ja.'
'Kinderen?'
'Nee.'
'Zie je haar wel eens?'
'Nee.'
'Mis je haar?'
'Nee.'
'Ben je nooit eenzaam?'
'Nee. Tot voor kort niet.'
'Waarom nu wel?'
'Wat denk je, Kit?'
'Doe je dit vaak?'
'Wat?'
'Wat we nu gaan doen.'
'Nee. Jij?'
'Nee. Merk je dat niet?'
'Mensen doen zich anders voor dan ze werkelijk zijn.'
'Hoe doe ik me dan voor?'
'Als iemand die bang is, maar zichzelf er toch toe dwingt.'
'Waar ben ik bang voor?'
'Weet ik veel? Voor mij ?'
'Waarom zou ik bang voor je zijn?' Ik was het wél, ik was vol angst en opwinding.
'De wereld dan? Bang om gekwetst te worden?'
'Ik hoor zulke therapeutische clichétaal uit te slaan.'
'Drink je glas leeg.'
'Leeg. En nu?'
'Als ik je vroeg om mee naar boven te gaan, wat zou je dan zeggen?'
'Vraag het maar, dan hoor je het wel.'
'Kom je mee naar boven?'
'Ja.'
Hij pakte de fles bij de hals en ik liep achter hem aan de keuken uit en de smalle, kale trap op naar zijn slaapkamer. Een futon, een klerenkast, een grote staande lamp en verrassend vrolijke, gele gordijnen, halfopen, die zwaaiden in de wind door het open raam.
'Doe de knoopjes van je blouse los.'
'Geef eerst de fles even hier. Ik moet mezelf moed indrinken. Zo. Zo goed?'
'Ja. Je bent echt heel mooi.'
'Waarom kijk je dan alsof je pijn hebt?'
'Omdat je zo mooi bent.'
'Dan is het goed.'
'Je kan me maar beter niet vertrouwen, Kit.'
'Dat doe ik ook niet. Ik vertrouw je voor geen cent. Dat is juist het punt.'
'Ik ben niet de goeie man voor je.'
'Dat maakt helemaal niets uit.'
Naderhand lag ik op zijn futon en staarde door het raam naar de halfvolle maan in de inktzwarte nacht. Will lag naast me, zwijgend, en keek met halfgesloten ogen naar het plafond. Toen zei hij: 'Ik heb honger.'
'Ik heb dorst.'
'Wil je iets eten?'
'Zo te zien heb je niet veel in huis.'
'Heb ik ook niet. Ik kan wat halen: Italiaans, Indiaas, Chinees, Thais, Grieks. En er is ook een Japanner in de buurt.'
'Maakt me niet uit. Alles is best.'
'Ik ben zo terug.' Hij trok zijn oude spijkerbroek en grijze sweater aan. 'Niet weggaan.'
Ik bleef op bed liggen en hoorde hoe zijn voetstappen de houten trap af klepperden, hoe de voordeur open- en dichtging. Ik was helemaal alleen in Wills huis. Na een paar minuten liep ik naar de badkamer. Die was brandschoon en functioneel. Ik waste me en deed de dikke, blauwe badjas aan die aan de achterkant van de deur hing, en daarna slenterde ik naar de tweede kamer boven, een vierkante kamer die op de achtertuin uitkeek. Er stonden alleen een vleugel en een pianokruk. Ik sloeg een van de ivoren toetsen aan en de toon vibreerde in de ruimte. Hij klonk een beetje vals. Ik deed de klep van de pianokruk open; er lagen een paar beduimelde muziekboeken in, waarop bovenaan met potlood aanwijzingen waren geschreven, en een blikje bier.
Ik liep naar beneden om iets te drinken te halen, want ik had een droge mond na al die alcohol. De telefoon in de gang ging over en het antwoordapparaat klikte aan. 'Will,' zei een mannenstem met een dramatisch gefluister. 'Will, met mij, jongen. Ik moet je spreken. Will, ben je daar? Alsjeblieft. Het is dringend.' Het was even stil, en ik hoorde hem zwaar ademen. Gek genoeg hield ik mijn adem in, alsof de beller mij ook zou kunnen horen. Toen klikte het apparaat uit.
Ik pakte een fles bubbeltjeswater uit de ijskast en dronk er twee glazen van. Het liep tegen elven. In de afgelopen veertig uur had ik ongeveer twee uur geslapen, of niet eens. Maar ik was niet moe, niet echt. Ik voelde me vreemd genoeg overgeconcentreerd. Mijn huid tintelde, mijn hart bonsde, mijn gedachten raasden. Ik zag alle voorwerpen in de kamer abnormaal scherp, alsof ze van achteren verlicht werden. Ik liep de woonkamer in en ging op de zachte, diepe bank zitten met mijn benen onder me gevouwen. Zo trof Will me aan toen hij een kwartier later terugkwam. Hij kwam de kamer binnen met een grote zak in zijn armen en met een stroef gezicht, dat grauw was van moeheid, het gezicht dat hij altijd had als hij alleen was. Toen zag hij me. Hij glimlachte niet, maar het leek alsof er een schaduw van hem afgleed. Dat kwam door mij, dacht ik bij mezelf, toen ik opschoof om ruimte voor hem te maken. Hij zei niets, maar hij sloeg zijn arm om me heen en trok me tegen zich aan. Zijn wang was koud van de avondlucht.
Toen zuchtte hij, boog zich naar voren en haalde twee zwarte bladen uit de zak.
'Wat ziet dat er mooi uit, net een kunstwerk. Zonde om het stuk te maken.'
'Eigenlijk moeten we hier sake bij drinken.'
'Ik hoef geen drank meer.'
'Hier, proef dit 's.'
Hij voerde me een reepje rauwe tonijn met een hete, groene
pasta en doopte dat in sojasaus. Ik at het gehoorzaam op. Het smaakte niet naar vis of zout. Het smaakte alleen maar fris.
'Lekker.'
'En nog een.'
'Mmm.'
'Hou je ogen open.'
'Ja, natuurlijk.'
'Proef dit's. Kit, Kit.'
Ik probeerde mijn ogen open te houden, maar het was allemaal veel te heerlijk om het nog te kunnen volhouden: de warme kamer, de zachte bank, zijn badjas met zijn geur om mijn naakte lichaam, het exotische eten, de vage prikkeling van angst ergens in mijn buik, zijn hand die door mijn haar streelde, het geluid van zijn stem in mijn oor, die mijn naam sprak. Zijn adem op mijn wang. Ik voelde dat ik langzaam in een zalige duisternis weggleed.
31
Ik bleef even naar Michael Doll staan kijken, voordat ik op hem afliep. Er zat een rij mannen langs de kant van het kanaal. Het was woensdagochtend. Moesten die mannen niet naar hun werk? Er stonden een paar radio's aan, afgestemd op verschillende kanalen, met het volume ver open. De telescopische hengels van de vissers waren enorm lang, soms lagen ze over het jaagpad en staken ver uit over het kanaal. Terwijl ik daar stond kwam een jongeman over het pad aan fietsen, waardoor er met veel gemopper hengels opzij werden geschoven.
Er waren twee groepjes vissers, die ineengedoken bij elkaar zaten met een kop warme drank uit een thermosfles, maar de meesten zaten alleen. Op een bepaalde manier was Michael Doll nog meer in zijn eentje dan de anderen, omdat hij een eindje verderop zat. Wisten ze hoe het zat met hem? Ik liep naar hem toe, terwijl ik over hengels stapte en tussen plastic dozen met haken, molens en maden manoeuvreerde. Het was niet koud, maar Doll had een rood met zwart geruite jas aan, een soort Canadees houthakkershemd, en hij had een nogal vlotte, marineblauwe pet op. Hij keek recht voor zich uit en naarmate ik dichterbij kwam, hoorde ik dat hij zachtjes zat te zingen. Toen leek hij het als het ware te voelen dat ik naar hem keek, als een zuchtje wind, en hij draaide zich om. Hij glimlachte, maar was niet verbaasd. Hij straalde een soort verwachting uit waar ik het koud van kreeg.
'Hallo, Kit,' zei hij. 'Hoe gaat het?'
'Prima,' zei ik, terwijl ik mijn handen in mijn zak stopte en om me heen keek. 'Ik heb je eigenlijk nooit eerder zien vissen.'
Hij stootte een hees gegiechel uit. 'Ik zit hier goed,' zei hij. 'Aardige lui.' Hij tilde de hengel op. Er zat niets aan de haak. 'Ze knabbelen de wormen eraf, de doerakken.' Weer dat giecheltje. Hij hief de hengel zo hoog dat de haak naar hem toe zwaaide en hij pakte hem behendig vast. Hij zat op een kampeerstoeltje. Bij zijn linkerlaars stond een tabaksblikje vol wormen. Hij zocht er met zijn vingers tussen, totdat hij blijkbaar een goede had gevonden.
'De anderen vissen met maden, dacht ik,' zei ik.
'Maden zijn zonde van het geld,' zei hij. 'Je kan de wormen daarachter uit de grond halen. Zoveel als je wil. Bovendien zit er meer vlees aan wormen.' Hij deed zijn ene oog bijna dicht en kneep het andere toe en daarna hield hij de ongelukkige worm omhoog om hem aan de haak te spietsen. 'Het is gek, hoor, maar iedereen maakt zich druk over vossen en kleine zeehondjes, maar nooit over vissen of wormen. Kijk nou naar deze worm, bijvoorbeeld. Ze zeggen dat een worm geen pijn voelt, maar kijk 's goed.' Hij stak de punt van zijn haak door de worm heen. Er kwam grijs vocht uit. Was dat wormenbloed? Ik had dat, geloof ik, bij biologie gehad, toen ik een jaar of dertien was, maar ik wist het niet meer. 'Kijk,' zei hij overbodig. 'Hij wriemelt meer. Je zou toch denken dat hij pijn had en probeerde te ontsnappen. Rustig maar.' Dat laatste was voor de worm bedoeld. Ontsnappen was er niet bij, want de worm werd nu voor de tweede keer aan de scherpe haak geprikt. 'Wie zegt dat een worm geen pijn voelt, zoals jij en ik?'
'Waarom doe je dit dan?'
Doll wierp de hengel weer terug en de worm verdween in het donkere water van het kanaal. De dobber kantelde en deinde op en neer, totdat hij eindelijk rechtop bleef drijven.
'Ik sta er niet bij stil,' zei hij.
'Jawel, je had het er net over.'
Hij fronste diep.
'Nou ja, het zit wel in m'n hoofd, als je dat bedoelt. Maar het raakt me niet. Het is maar een worm, toch?'
'Dat zal best. Vang je veel?'
'Soms wel tien. Soms zit ik de hele dag in de regen en vang er niet een.'
'Wat doe je met de vissen?'
'Ik gooi ze weer terug. Alleen zit de haak soms te diep. Als je hem er dan uittrekt, scheurt hun bek open of al hun ingewanden komen mee. Dan nek ik ze en geef ze aan een kat die bij mij in de buurt rondloopt. Die vindt dat heerlijk.'
Ik stak mijn handen dieper in mijn zakken en probeerde beleefd en geïnteresseerd te blijven. Ik hoorde dat Doll in zichzelf zat te mompelen, maar toen ik beter luisterde, besefte ik dat hij tegen de vissen praatte, de onzichtbare vissen in het donkere, olieachtige water, dat hij ze probeerde te verleiden om in zijn haak te bijten.
'Ik zie jullie wel,' fluisterde hij. 'Kom maar, visjes. Kom maar.' Hij tilde de haak uit het water. Er zat geen vis aan, maar de worm was al half opgegeten. Hij stootte een hijgend lachje uit. 'Stelletje linkmiegels.'
'Michael, ik wil het eigenlijk met je hebben over wat er bij het kanaal is gebeurd.' Hij mompelde iets onverstaanbaars. 'Vond je het niet vreemd dat je hier was toen het gebeurde?'
Hij keek om zich heen. 'Niet vreemd,' zei hij. 'Ik ben hier altijd. Dit is mijn plek. Als hij meisjes wil vermoorden op mijn plek, dan ben ik erbij.'
'Goed,' zei ik. 'Dit is jouw plek. Je kent 'm goed. Heb je die man herkend? Had hij iets bekends voor je?'
'Neu,' zei Doll. 'Het gebeurde allemaal zo vlug. Donker. Zag niks.'
'Gaat het wel goed met je, Michael? Je bent niet nog een keer aangevallen?'
'Neu,' zei hij, en hij glimlachte naar me. 'Dat is allemaal achter de rug. Vergeten en vergeven.'
Ik keek aandachtig naar de dobber. De worm zou inmiddels al voor driekwart zijn opgegeten. Ik dacht niet dat ik op dit uur van de ochtend nog een marteling van een worm aan zou kunnen.
'Probeer goed na te denken, Michael,' zei ik. 'Als je je iets herinnert, hoe klein ook, neem dan contact met me op. Je kan me via de politie bereiken.'
'Neu, ik heb je nummer.'
'Oké,' zei ik weifelend.
'Ik weet waar je woont.'
'Je kan het ook aan de politie vertellen.'
'Kijk, een vis, een vis, verdomme.'
Er bungelde een zilveren flits aan Dolls lijn. Ik maakte me haastig uit de voeten om niet de kans te lopen dat ik moest toezien hoe zijn ingewanden door zijn bek naar buiten werden getrokken.
Onderweg naar huis passeerde ik een café waar buiten in de zon een verleidelijk leeg tafeltje stond. Ik ging zitten, vroeg om een dubbele espresso en probeerde de chaos in mijn hoofd te ordenen. Toen het tweede kopje werd geserveerd, belde ik Oban. Ja, Bryony had inderdaad een verklaring afgelegd en hij zag het niet meer zitten.
'Je weet dat we geen sodemieter zijn opgeschoten met Micky Doll, excusez le mot, en qua signalement hebben we de tamelijk lange man van Terence Mack en de tamelijk kleine man van Bryony. Misschien kunnen we die twee samenbrengen om hun verklaringen op één lijn te krijgen.'
'Het was een worsteling om twaalf uur 's nachts,' zei ik. 'Wat verwacht je dan?'
'Ik kan er niet bij dat die hufter uit zijn schuilplaats te voorschijn is gekomen, dat hij is gezien, maar dat we nog steeds geen donder weten. Wat ben jij trouwens aan het doen?'
'Ik zit koffie te drinken in een café.'
'Dat zou ik ook wel willen, verdomme. Krijgen we trouwens nog een verslagje van het incident? Wat zijn jouw ideeën daarover?'
'Bryony dacht dat het misschien gewoon een mislukte beroving was geweest, en dat het niets met de moord te maken had.'
'Ja, dat zei ze ook tegen ons. Wat heeft dat mens? Wil ze niet in de krant?'
'We moeten er wel over nadenken.'
'Wil je haar de leiding van het onderzoek geven? Ik zou blij zijn als ik er vanaf was.' Ik lachte, tegen wil en dank. 'Ben je daar nog, Kit?'
'We moeten niet op een zijspoor raken,' zei ik. 'Het gaat niet alleen om Bryony. Het past niet helemaal in het patroon.'
'Hoezo, het past niet in het patroon? Het past juist in veel te veel patronen, verdomme. De locatie, Doll. Dat zou genoeg moeten zijn, zelfs voor jou.'
'Ik dacht aan de aanval op zich. De twee moorden zijn eigenlijk heel vakkundig gedaan. Maar dit was zo klunzig.'
'Doe me 'n lol, Kit. Moordenaars gaan steeds verder, ze worden roekelozer. Ze moeten meer risico nemen om dezelfde kick te krijgen. Als de getuigen geen doetje en een mafketel waren geweest, hadden we hem al gepakt. En wat die stomme mafketel betreft...'
'Ik weet het niet, Dan. Ik heb net een gesprekje met Doll gehad bij het kanaal.'
'Ik wil het niet horen. Je vindt 'm te aardig om een moordenaar te zijn.'
'Juist niet. Als Doll een moordenaar was, zou hij nog veel verschrikkelijker zijn. Ik zou dat moeten weten. Ik heb net gezien hoe hij een worm aan een vishaak prikte.'
'En daar baseer jij je oordeel op?'
'Onder andere.'
'Nou, dan moet je maar niet bij mijn dertienjarige zoon in de buurt komen. Je zou 's moeten zien wat hij met kevertjes en een vergrootglas doet.'
Mijn kopje was leeg. Ik kon geen koffie meer zien. Mijn hoofd was al aan het gonzen. De zon was achter een wolk verdwenen. Het was verbazingwekkend koud.
'Wat ben je nu van plan?'
Het bleef even stil aan de andere kant, zodat ik al half dacht dat de verbinding was verbroken.
'Ik heb het afschuwelijke gevoel dat we eigenlijk alleen maar zitten af te wachten tot hij nog iets dommers doet en gepakt wordt. Intussen zoeken we meer publiciteit. Ik heb een paar journalisten op de hoogte gebracht van de laatste aanval. Ik heb geprobeerd om mevrouw Teale zover te krijgen dat ze op de televisie zou komen, maar daar was ze blijkbaar niet voor te porren. Misschien kan jij haar ompraten.'
'Oké.'
'Verder nog ideeën? Wat ben jij nou aan het doen?'
Nu viel ik even stil. Wat was ik eigenlijk aan het doen? 'Ik probeer de hele zaak eigenlijk weer opnieuw te bekijken. Ik heb het gevoel dat we iets over het hoofd zien.'
'Zoek je een verband tussen alle drie de gevallen?'
'Ik weet het niet.'
'Maar Kit,' zei Oban, en er klonk een heel klein beetje ergernis in zijn stem door, 'we hebben al een connectie. Jij hebt zelf de belangrijkste ontdekt. Waarom zoek je nog verder?'
'Dat weet ik niet,' zei ik, en plotseling zakte ik helemaal in. 'Misschien tast ik gewoon in het duister.'
'Dat zijn jouw woorden, niet de mijne,' zei Oban. 'Ik hoor het wel als je het lichtknopje hebt gevonden.'
En toen was hij echt weg.
Ik ging naar de kliniek en had een drukke dag, waarin ik telefoontjes afhandelde, mail beantwoordde, een stafvergadering leidde over een jongen die zijn pleeghuis in brand had gestoken en gesprekken hield met twee hopeloze sollicitanten. Ik gaf serieus commentaar, ik discussieerde en beargumenteerde, maar mijn gedachten waren de hele tijd elders. Ik kwam pas om acht uur thuis. Er lag een briefje op tafel: 'Ben uit, heel laat thuis. De mafketel belde. Liefs, J.' Had hij zich iets herinnerd?
Ik ging lang in bad, waarbij ik even wegdommelde. Ik wist dat je achter het stuur in slaap kon vallen en je dan kon doodrijden. Als je in bad in slaap viel, kon je dan verdrinken? Ik nam het risico niet. Ik ging eruit en deed een kamerjas aan. Ik belde Will. Hij nam niet op. Ik keek in de ijskast: er stond een kom rijst in, die ik staand opat. Het zou lekkerder zijn als ik hem opwarmde, met olijfolie en parmezaanse kaas eroverheen. Daarna at ik twee augurken en een tomaat. Er stond ook een open fles wijn en ik schonk een glas in.
Ik zette de radio aan en besefte zonder me daarover te verbazen dat de stem die ik hoorde van Seb Weller was en dat hij over Lianne en Philippa praatte. God, wat een prof. De woorden stroomden gladjes uit zijn mond, zonder haperingen, zo nu en dan even een pauze om spontaan over te komen.
'Het zal duidelijk zijn dat deze zaak veel vrouwen uit die buurt direct raakt,' zei hij. 'Ik denk vaak dat mannen daar niet genoeg begrip voor hebben.'
'Behalve jij natuurlijk,' mompelde ik, en schaamde me meteen.
'Mannen begrijpen niet hoe het voor vrouwen is om door een donkere straat te lopen, om in een verlaten voetgangerstunnel te staan en voetstappen op zich af te horen komen, om 's nachts in bed te liggen en buiten vreemde geluiden te horen. Alle vrouwen, of ze nu kordaat of terughoudend zijn, dragen deze angst altijd diep in zich mee. Ik heb er een naam voor gevonden...' Weer zweeg hij even. 'Ik noem het hun rode kamer...'
'Jezus christus!' riep ik uit.
'Een rode kamer, waarin alle dingen waar ze het bangst voor zijn...'
De telefoon ging en ik zette de radio met een nijdige ruk uit.
'Met mij.'
'Met wie?'
'Mike.'
Het duurde even voordat ik deze naam met Michael Doll verbond. Dus nu was het al Mike.
'Hallo.'
'Wat ben je aan het doen?'
Ik voelde een golf van misselijkheid door me heen gaan. Ging hij me nu vragen wat ik aanhad? Ik trok mijn kamerjas dichter om me heen.
'Waarom bel je, Michael? Heb je je iets herinnerd?'
'Ik belde zomaar,' zei hij. 'Jij kwam mij opzoeken bij het kanaal. En nu bel ik jou.' Het was even stil. 'Het was leuk dat je er was.'
'Ik moet ophangen,' zei ik.
'Dat is goed,' zei hij.
'Welterusten.'
'Slaap lekker.'
Dat deed ik niet. Niet na zijn telefoontje. Urenlang niet. Ik werd wakker met een gevoel alsof ik geen oog had dichtgedaan. Mijn tong leek vastgelijmd te zitten aan mijn verhemelte. Zoveel had ik toch niet gedronken? Ik stond om half negen op. Julie zat aan tafel met een pot koffie en las een krant. Andere kranten lagen over de tafel verspreid. Het leek wel zondagochtend, maar het was donderdag. Ze had ongeveer vier uur korter geslapen dan ik, maar ze zat er jong en fris bij, zó uit een reclamespotje.
'Hoe is 't?' zei ik.
'Ik ben een krantje gaan kopen en er stonden stukjes over jouw zaak in de krant, dus heb ik er maar meer gekocht.'
'Het is niet echt mijn zaak.'
'Niet te geloven, joh. Er is een vrouw die zegt dat ze de moordenaar met behulp van kristallen kan opsporen. En iemand anders denkt dat het met de maan te maken heeft. En dan heb je nog een andere psycholoog. Ze hebben een compositiefoto afgedrukt.' Ze hield de krant op. 'Hij komt me zo bekend voor, maar ik kan er maar niet opkomen.'
'Buster Keaton,' zei ik.
'Ja. Maar die is toch dood?'
'Dacht het wel. Bovendien zag hij er zo uit in 1925.'
Dus meer hadden ze niet uit Terence en Bryony gekregen. God, ze moesten wel ten einde raad zijn.
'Maar jij wordt nergens genoemd,' zei Julie nogal teleurgesteld. Misschien dacht ze dat ik het allemaal had verzonnen, dat ik er eigenlijk helemaal niets mee te maken had of alleen maar heel zijdelings. Het meisje dat de thee rondbrengt of zo. 'Wil je het lezen?'
'Dacht het niet.'
Ik dronk een kopje koffie en kleedde me snel aan. Ik wilde dingen doen. Als het op niets uitliep, zou ik ermee kappen en proberen weer normaal te worden, zonder dat ik overal patronen zag en gedaantes in de wolken.
'We moeten praten,' zei Julie, toen ik langs haar de deur uit holde.
'Straks,' zei ik, terwijl ik snel de trap af liep.
Toen ik buitenkwam, voelde ik dat er iemand vlakbij was. Ik rook het. Ik draaide me om.
'Morgen, Kit.'
Het was Doll. Hij had hetzelfde jasje aan als de vorige dag en droeg dezelfde pet. Hij had nu ook een das om die, zoals altijd, met twee strak aangetrokken knopen om zijn nek zat. Hoe kreeg hij die weer los? En hoe lang stond hij al op me te wachten?
'Michael,' zei ik. 'Hoe gaat-ie?'
'Ik moet met je praten.'
'Heb je iets concreets?'
'Ik moet gewoon met je praten.'
'Ik heb haast.'
'Ik niet.'
Door dat vreemde antwoord bleef ik staan. 'Ik moet weg,' zei ik.
Ik begon te lopen, maar Michael liep mee. 'Ik wou langskomen,' zei hij. 'Ik wou je spreken.'
'Waarover?'
'Jij begrijpt dat. Ik moet over dingen praten.'
Ik bleef staan.
'Over de moorden, bedoel je?'
Hij schudde veel te heftig zijn hoofd. Het zag eruit alsof het pijn deed. 'Dingen. Je begrijpt me wel.'
Ik probeerde helder te denken. Het liefst wilde ik weggaan en hem nooit meer zien. Maar had hij me iets belangrijks te zeggen? 'Michael, ik ben met die moorden bezig. Dat weet je. Als je daar iets over te melden hebt, zal ik luisteren. Maar voor andere dingen heb ik geen tijd.'
'Waarom niet?'
'Omdat ik het druk heb.'
'Dat is het enige waar het jou om gaat, hè? Je doet alleen maar aardig tegen me, omdat je denkt dat ik je iets kan vertellen. Je bent net als al die anderen.'
'Welke anderen?'
'Ik spreek je nog wel,' zei hij. Hij was vuurrood geworden. 'Ik spreek je later wel, als ik daar zin in heb. Ik hou je in de peiling, Kit. Maar ik ga nu weg. Ik heb het ook druk, hoor. Jij bent verdomme niet de enige.'
En weg was hij, mopperend en trekkend met zijn armen en benen. Een jongeman die hem tegemoetkwam, stak snel de straat over.
32
'Ik weet niet hoe ik u zou kunnen helpen,' zei Pam Vere. Ze had in de leunstoel tegenover me plaatsgenomen, rechtop, met haar handen krampachtig op de armleuningen, alsof ze elk moment zou kunnen opstaan en me de deur wijzen.
Ik zat in de kamer waar Philippa altijd zat, waar het licht door de openslaande deuren naar binnen stroomde. De bossen bloemen die de laatste keer dat ik hier was op alle mogelijke plekken hadden gestaan, waren nu verdwenen. De belangstelling van de mensen was maar van korte duur. Tussen ons op tafel stond alleen een vaas met een volle bos roze en donkerpaarse lathyrus. Ik herinnerde me dat haar praatgrage vriendin Tess me had verteld dat dat Philippa's lievelingsbloemen waren. Achter mevrouw Vere op de schoorsteenmantel stond een grote zwart-witfoto van de dode vrouw, zodat ik kijkend naar de moeder tegelijk naar haar vermoorde dochter keek, wier ernstige glimlach en donkere ogen strak de kamer die zij had verlaten inkeken.
Pam Vere leek tien jaar ouder sinds ik haar voor het laatst zag. Waarschijnlijk was ze nog in de vijftig of begin zestig, maar haar gezicht was bleek en vermoeid, en de rimpels waren zo diep dat ze op uitgehouwen groeven leken. Haar mond was een dunne streep. Er zaten donkere kringen onder haar ogen. De vorige keer dat ik hier was, was ik geroerd door Emily en had me voorgesteld hoe het voor haar moest zijn om zo jong al je moeder te verliezen, maar ik had er niet echt bij stilgestaan hoe het voor Pam moest zijn om haar dochter te verliezen, haar enig kind. Dat besefte ik nu pas, toen ik naar haar grauwe gezicht keek en zag dat haar handen, als ze even van de stoelleuningen los waren, trilden in haar schoot.
'Ik weet niet hoe ik u zou kunnen helpen,' zei ze weer.
'Ik vind het vervelend om u weer te storen. Maar ik vroeg me af of ik misschien een paar van Philippa's spulletjes zou mogen bekijken.'
'Waarom?'
'Heeft de politie haar bezittingen al doorzocht?'
'Nee, natuurlijk niet. Waarom zouden ze, in vredesnaam? Ze is door een gek vermoord, daarbuiten...' Haar handen gebaarden naar de deuren.
'Ik zou graag een kijkje willen nemen.'
'U wilt niet nog een keer met Emily praten?'
'Op dit moment niet. Is ze thuis?'
'Ze is boven op haar kamer. Ik zorg nu voor haar, meestal dan. Ik kom 's ochtends en blijf hier tot haar vader thuiskomt. Totdat de zaken weer een beetje in evenwicht zijn. Ze zit de helft van de tijd op haar kamer. Maar goed, ze gaat naar de crèche.'
'Hoe is het met haar?'
'Ze gebruikt een trui die Philippa vaak droeg als deken. Ze krult zich er als een poesje op en dan ligt ze op haar duim te zuigen. De dokter zegt dat ik haar moet laten begaan. Ze verwerkt Philippa's dood op haar eigen manier, zegt hij.'
'Dat lijkt me goed,' zei ik, terwijl ik haar aandachtig aankeek. Was ze kwaad omdat ik er was? Drong ik mezelf op?
'Jeremy zit eeuwig en altijd die cryptogrammen in te vullen en huilt wanneer hij denkt dat niemand hem kan horen. Emily ligt op haar kleedje...' Ze wreef in haar ogen. 'Ik weet het niet. Ik weet niet wat het beste is.'
'En wat doet u?' vroeg ik.
'Ik?' Ze haalde even haar schouders op. 'Ik sleep me door de dagen heen.' Ze stond met een ruk op. 'Wat zoekt u precies?'
'Bewaarde ze haar persoonlijke spulletjes ergens in? Brieven, dagboeken, dat soort dingen?'
Ze haalde diep adem en kromp ineen alsof ze diep in haar borst pijn had. Ik wist dat ze met het idee speelde om me te zeggen dat ik weg moest gaan en nooit meer terugkomen.
'Boven in de slaapkamer staat een secretaire,' zei ze uiteindelijk. 'Ik weet niet precies of er veel in ligt, behalve rekeningen en brieven. We hebben haar spullen nog niet uitgezocht.' Ze keek even naar de foto van haar dochter en wendde meteen haar ogen weer af. 'Jeremy heeft bijna al haar kleren ingepakt. Hij heeft het grootste deel aan het Leger des Heils gegeven. Het is vreemd om te bedenken dat volslagen vreemden in haar mooie jurken rondlopen. Ze had erg mooie kleren, weet u. De politie heeft wél haar agenda meegenomen.'
'Ja, dat weet ik.'
'Er is niets te vinden. Ze ging gewoon op een dag naar het park en kwam niet meer thuis.'
'Mag ik toch even in haar bureau kijken?'
'Goed dan. Wat maakt het ook uit?'
Ik voelde me als op verboden terrein in de grote slaapkamer, die duidelijk door een vrouw was ingericht en er nog steeds uitzag alsof er een echtpaar in leefde, met een volgestouwde toilettafel tegen de ene muur en twee opgeschudde kussens op het bed. Maar één kant van de openstaande klerenkast was leeg, op een tiental kale hangertjes aan de rail na, en op de stoel bij de deur lagen alleen mannenkleren.
De secretaire stond bij het raam, dat over hun achtertuin uitkeek. Er stonden een vaasje droogbloemen, een draadloze telefoon en een aantal foto's op het blad. Ik ging erachter zitten en keek weer in het gezicht van Philippa Burton, deze keer met een kleinere Emily in haar armen, met haar beentjes om haar moeders middel geklemd en een rond blozend wangetje tegen Philippa's gladde, bleke wang gedrukt.
Ik trok de klep omlaag. Binnenin was het netjes en leeg. Ik begon met de kleine vakjes, gevoerd met groen laken. Er lagen pennen, geslepen potloden, lijm, plakband en twee postzegelvelletjes, voor binnen- en buitenland. Verder een bundeltje postpapier met briefhoofd, witte enveloppen, bruine enveloppen, inktpatronen in een plastic zakje, onbeschreven ansichtkaarten, een stapeltje rekeningen met overdwars 'voldaan' erop geschreven. Ik bekeek ze allemaal, maar er was niets bijzonders aan te zien: 80 pond voor het ontstoppen van de afvoer, 109 pond voor een doos wijn, 750 pond voor acht keukenstoelen, inclusief twee eetkamerstoelen, dat soort dingen. Er lag een stapel tekeningen van Emily, mensen met hoofden en benen, maar zonder lijf, doorgelopen regenbogen, beverige bloemen, kronkelige patronen. Philippa had op de achterkant de datum geschreven waarop ze gemaakt waren. Ze was duidelijk een methodische vrouw geweest.
Ik vond een stijve, glanzende staalkaart met monumenten-kleuren, die namen hadden als sepia en oud linnen, saffraangeel en salonrood. Er waren brochures van liefdadigheidsinstellingen die om schenkingen vroegen, drie uitnodigingen voor feesten waar ze nu niet meer heen zou gaan, een flink aantal ansichtkaarten met krabbelige, nauwelijks leesbare berichten van Pam en Luke, Bill en Carrie, Rachel en John, Donald en Pascal, op vakantie in Griekenland, Dorset, Sardinië, Schotland. En er lagen ook twee met de hand geschreven brieven. De ene was van een zekere Laura, die Philippa en Jeremy bedankte voor een heerlijk etentje. De andere was van een zekere Roberta Bishop, die zich een bijna-buurvrouw noemde en Philippa voorstelde om op de volgende bewonersbijeenkomst te komen, waar over het parkeerprobleem zou worden gepraat en over een plan voor drempels. Ze gebruikte een heleboel uitroeptekens.
Ik duwde de klep dicht en trok de eerste lade open. Een stapel Aatjes, vakantiefolders, oude bankafschriften op datum en netjes aan elkaar geniet. Ik bladerde erdoorheen, op zoek naar misschien iets bijzonders. Maar nee. Philippa smeet niet met geld. Ze gaf elke maand ongeveer hetzelfde uit, haalde elke week hetzelfde bedrag uit de automaat. Ik wilde de lade al dichtdoen toen ik helemaal achterin, tegen de stapel papier aan gedrukt iets voelde: een dun pocketboekje met een roze omslag, met de titel Lucy's droom. Het was 'een erotische roman voor vrouwen', stond er op de voorkant. De afbeelding op het omslag was van een vrouw in soft focus met vage, blote borsten, de donkere schaduw van één tepel, haar hoofd achterover, haar haar in golven op haar schouders. Ik overwoog even of ik het boekje zou meenemen voordat Jeremy het bureau van zijn vrouw zou opruimen, maar zag ervan af. Philippa zou het nu niet meer erg vinden wat hij allemaal ontdekte.
In de onderste lade lag een grote pop in een dichte doos. Blijkbaar heette ze Sally. Ze had bruine pijpenkrullen, lange bruine wimpers en grote blauwe ogen, die door het cellofaan naar boven staarden. Ik kreeg er de rillingen van. Aan het karton waren een speen en een flesje vastgemaakt. De tekst op de doos zei dat als je Sally water gaf, ze ging huilen en plassen. Philippa had de pop natuurlijk voor Emily gekocht, bedacht ik. Misschien alvast voor haar verjaardag. Er lag ook een klein opschrijfboekje. Ik sloeg het open. Op de eerste bladzijde stond een boodschappenlijstje met afgestreepte onderdelen. Op de tweede een lijst van dingen die gedaan moesten worden: loodgieter bellen, schoenveters kopen, ijskast ontdooien, auto naar de garage voor een beurt.
De volgende bladzijde stond vol tamelijk mooie droedels van verschillende soorten fruit. De vierde was onbeschreven, op een aantal telefoonnummers in de kantlijn na. Op de vijfde stonden een paar woorden gekrabbeld, waar ik vluchtig naar keek, terwijl ik alvast mijn vinger natmaakte om de volgende bladzijde om te slaan. Maar ineens hield ik op, met mijn vinger nog in de lucht.
Er stond 'Lianne' in krabbelschrift. Ik staarde naar de letters en durfde me nauwelijks te bewegen uit angst dat ze zouden verdwijnen of in iets anders zouden overgaan. Mijn mond was plotseling kurkdroog. Ik keek om me heen. Het woord veranderde niet, hoe lang ik er ook naar staarde. Er stond nog steeds 'Lianne'.
Ik liet mijn verdwaasde blik, alsof ik droomde, over de bladzijde glijden. Want daar, bijna onderaan, stond omringd door vraagtekens, in kleinere letters, maar nog onmiskenbaar in Philippa's handschrift: 'Bryony Teal'. Lianne en Bryony Teale, verkeerd gespeld. Philippa had de namen van de twee andere slachtoffers opgeschreven. Er stond ook nog een andere naam, met een bloemetje erbij getekend: 'Daisy'.
Alsof het een bom was die elk moment kon afgaan, pakte ik heel voorzichtig het boekje op en stopte het in mijn tas. Ik deed de la weer dicht.
Ik bleef even aan het bureautje zitten en staarde uit het raam, terwijl ik de kennis die ik net had opgedaan tot me door liet dringen en opsloeg. Een donker wolkje schoof voor de zon, zodat de tuin in de schaduw kwam te liggen. Ik zag dat Emily, in een spijkershortje en een gestreept topje, het gras op rende en daar bleef staan, terwijl ze iets tegen haar oma riep die nog binnen was. Plotseling keek ze op en zag me in het raam van haar moeders slaapkamer zitten en één afschuwelijk moment lichtte haar hele gezichtje op van ondraaglijke vreugde en ze strekte haar armpjes naar me uit. Haar mond ging open om een naam te roepen, een woord. Maar toen zakte haar lijfje ineen en haar armpjes vielen slap langs haar lichaam. Ik voelde de tranen in mijn ogen prikken.
Ik stond op en liep de kamer uit, met de tas met zijn kostbare lading over mijn schouder. Ik kon alleen nog maar denken aan de namen in het opschrijfboekje. En dat ik Bryony had gezegd dat ze geen gevaar liep.
33
Ik belde naar de Welbeckkliniek dat ik helaas verhinderd was voor de stafvergadering. Ik zei mijn lunchafspraak met Poppy af. Ik zat in de auto naast Oban, die zat te vloeken en te zweten en me voor de zoveelste keer zei dat het goddomme nergens op sloeg. Zijn stem was een soort dreun, net als het verkeer. Ik drukte mijn vingers tegen mijn slapen. Er moest een verklaring voor zijn. We waren er gewoon verkeerd mee bezig. Als we het via een andere invalshoek benaderden, zouden we op andere ideeën komen. Alles wat nu volkomen onlogisch was, zou plotseling spathelder worden. Ik sloot mijn ogen en probeerde rustig na te denken, zodat de knoop van onbegrip zich zou losmaken. Ik wachtte tot de duidelijkheid neerdaalde. Maar er gebeurde niets. Ik kreunde en wreef in mijn ogen. Obans gezicht naast me stond somber. Hij verheugde zich ook niet bepaald op dit bezoek.
Zijn mobiele telefoon ging over en hij pakte hem op. 'Ja,' blafte hij. 'Ja. Zeg het maar.' Zijn gezichtsuitdrukking veranderde en hij boog zich een beetje naar voren, terwijl hij het stuur met zijn vrije hand steviger vastgreep. 'Zeg dat nog eens. Oké, oké, we zijn over, zeg, een halfuur terug. Niet later. Blijf daar.'
Hij legde de telefoon neer. 'Godverdomme,' zei hij weer.
'Wat?'
'Godverdomme.'
'Ja, en verder, Daniël?'
Hij stopte met gierende remmen voor de deur van Bryony Teales huis.
'Je gelooft nooit wat ik net heb gehoord.'
'Wat dan? Vertel op!'
'Daar is nu geen tijd voor. Je hoort het straks wel,' zei hij en hij sprong de auto uit.
'Nee,' zei ze fluisterend. Alle kleur trok uit haar gezicht weg toen ze ons aanstaarde. Haar ogen leken enorm groot en donker. 'Nee!' Deze keer zei ze het harder, heftiger, en ze deed beide handen voor haar mond, alsof ze bad. 'Ik begrijp het niet. Het kan niet waar zijn. Wat betekent het?'
'Dat weten we niet,' zei ik. Ik keek vluchtig naar Oban om te zien of hij nog iets aan mijn magere antwoord wilde toevoegen, maar hij zat doodstil naar zijn handen te staren, die op de keukentafel lagen, alsof hij een fragment van een droom probeerde boven te halen.
Ze opende haar mond om iets te zeggen, maar daarna liet ze haar hoofd tussen haar handen hangen. Haar weelderige haar hing als een gordijn over haar gezicht. 'Dit gebeurt niet echt,' hoorde ik haar mompelen. 'Dit gebeurt niet echt.'
Op het fornuis achter ons begon iets te sissen en daarna over te koken. De lucht van verbrande suiker vulde de keuken, maar Bryony bleef zitten. Oban sjokte erheen en tilde een pan van het gas, en daarna liep hij weer terug naar de tafel, waar Bryony overheen gebogen zat.
'Een van de slachtoffers heeft je naam opgeschreven,' zei ik. 'Maar je hebt haar nooit ontmoet, zeg je?'
'Nee,' zei ze langzaam. 'Echt niet.'
'Weet je het zeker, Bryony? We komen zo veel mensen tegen, misschien wist je alleen niet hoe ze heette. Of misschien kende ze jou wél.'
'Ik heb haar nog nooit ontmoet. Denk je soms dat ik me dat niet zou herinneren, met al die stukken in de krant? Ik heb haar nog nooit gezien. Ik had nog nooit van haar gehoord, voordat ze vermoord werd.'
'En ook niet van Lianne?'
'Ik kende haar niet, god nog an toe. Wat kan ik nog meer zeggen?' Ze jammerde.
'En Daisy, zegt die naam u iets? Daisy Gill?' Dat vroeg Oban, die plotseling zijn hoofd had opgetild.
'Nee! Nee! Wie is dat? Nog een slachtoffer?'
Oban gaf haar zwijgend een foto, die ik niet kende. De politie kan snel werken als het erop aankomt. Het was zo'n strookje van vier, genomen in een pasfotohokje, met een meisje erop met een spichtig, driehoekig gezicht en piekerig zwart haar. Op de eerste foto keek ze ernstig, haar mond stond een beetje open, zodat je een afgebroken tand zag. Op de tweede zag je het begin van een grijns en ze keek opzij, vermoedelijk naar een onzichtbare vriend of vriendin. Op de derde was Daisy aan het ginnegappen en ze was schuin gaan zitten, zodat de linkerkant van haar gezicht niet te zien was. Op de vierde was ze verdwenen en zwaaide er alleen een hand in de lucht.
Bryony staarde even naar de foto's en schoof het strookje toen weg, terwijl ze heftig met haar hoofd schudde. 'Nee,' sputterde ze en daarna barstte ze in tranen uit. Ik boog me naar haar toe en pakte haar hand. Ze hield me vast alsof ze aan het verdrinken was en alleen ik haar kon redden.
'Maar toch heeft Philippa Burton uw naam opgeschreven voordat ze doodging,' zei Oban kalm, bijna alsof hij in zichzelf praatte.
'Dat weet ik godverdomme wel!' schreeuwde Bryony door haar tranen heen. 'Dat heb ik heus wel gehoord. Sorry. Sorry. De brenger van het slechte nieuws krijgt altijd de volle laag. Dit is een grote schok, om het zacht uit te drukken.' Ze veegde met de muis van haar hand haar tranen weg en deed een duidelijke poging om zich te beheersen. Ze ging meer rechtop zitten en streek haar haar achter haar oren. 'Ik moet er greep op krijgen. Zal ik maar koffie zetten?'
'Ik zeg nooit nee tegen koffie,' zei ik, terwijl Oban 'Ik niet, dank u,' zei.
Ze stond met een sierlijke beweging op. Ze droeg een lange, zwarte katoenen rok en een zwart T-shirt en ze liep op blote voeten. Ze had een zilveren kettinkje om haar enkel.
'Geef me even de tijd om dit te verwerken,' zei ze, terwijl ze naar de ketel slenterde. 'Alstublieft.'
Oban glimlachte vermoeid tegen me en deed het bovenste knoopje van zijn overhemd los. Zijn blauwe ogen leken nog kleiner en fletser dan normaal en hij knipperde steeds, alsof hij daardoor scherper kon zien. Zijn warrige haar was vet en hij had zich niet geschoren. Onderweg hierheen, tussen heftige gesprekken op zijn mobieltje door, had hij tegen me gezegd: 'Ik wil dat je van nu af aan met me samenwerkt.' Het had niet autoritair geklonken, maar nederig, alsof hij van het ene moment op het andere van baas in ondergeschikte was veranderd. Ik was ongetwijfeld de heldin van de dag: de vrouw die had ontdekt wat alle anderen niet hadden gezien. Ik voelde me daar niet bijzonder goed onder. Ik had een patroon ontdekt, dat was waar, maar een patroon dat geen logica bevatte. Eigenlijk had het afgerekend met alle logica die ons nog restte. Intussen liep daarbuiten nog steeds een moordenaar rond.
Ik pakte de foto's van Daisy Gill op en staarde ernaar. Ze had een piercing in haar wenkbrauw en een in haar tong, zag ik. Er hing een medaillon om haar hals. Op de derde foto, waarop ze uit het kader verdween, zag ik het duidelijker. Het was een hartje, net zo een als Lianne om had toen ze vermoord werd, met het woord 'Liefste...' erop. Ik vroeg me af of er op het medaillon van Daisy '...vriendin' zou staan.
Ik keek naar Bryony, terwijl ze lepeltjes instantkoffie in twee mokken deed. Ze beet op haar onderlip en fronste een beetje, maar toen ze zag dat ik naar haar keek, draaide ze haar hoofd om en keek me met een droevige grimas aan.
'Is je man thuis?' vroeg ik.
'Gabe? Nee, die is even naar het postkantoor. Hij komt zo terug. Hij gaat meestal pas laat in de middag werken. Alsjeblieft. Geen melk, hè?'
'Geen melk, geen suiker. Dank je.'
Ze ging weer aan de keukentafel zitten en klemde haar vingers om de mok, als troost. Ze zag er plotseling heel erg jong en kwetsbaar uit.
'Oké,' zei ze tegen ons. 'Wat nu?'
Oban schraapte zijn keel en zei met gewichtige nietszeggendheid: 'We zullen de zaak uitgebreid onderzoeken.'
Bryony keek hem verbijsterd aan.
'Luister,' zei ik. 'Het is niet logisch dat een slachtoffer de identiteit kent van twee andere slachtoffers of mogelijke slachtoffers. We weten natuurlijk niet wanneer ze die namen heeft opgeschreven, dus we weten niet of Lianne toen al dood was of niet.' Ik aarzelde even, maar ze was een intelligente vrouw: ze wist al wat ik ging zeggen. 'Maar wat je er wel uit zou kunnen concluderen is dat het niet gewoon een straatroof is geweest bij het kanaal.'
Ze knikte. Haar lippen waren wit.
'En dat de moordenaar niet lukraak handelt,' voegde ik er zachtjes aan toe.
'Nee,' mompelde ze. 'Dat snap ik.'
'Dus de politie zal nu een tijdje bij je komen om te proberen uit te zoeken...'
Terwijl ik dat zei, hoorde ik de sleutel in de voordeur draaien en daarna iemand vals fluiten in de gang.
'Gabe!' riep Bryony. 'Gabe, ik ben in de keuken. Met de politie.'
Het gefluit hield abrupt op. Toen hij binnenkwam, schudde hij een verweerd leren jasje van zijn schouders. Zijn gezicht stond gespannen.
'Wat is er aan de hand?' vroeg hij. 'Bry? Alles goed?'
'Geen reden tot paniek, meneer Teale,' zei Oban, maar Bryony viel hem in de rede.
'Philippa Burton heeft mijn naam opgeschreven voordat ze vermoord werd.'
Gabriel deed zijn mond open, maar kon kennelijk niets uitbrengen. Hij staarde alleen naar haar, naar ons. Hij zag er volkomen verslagen uit.
'Die van mij en van dat meisje Lianne, en van iemand die Daisy heet,' ging Bryony langzaam verder, alsof ze er zeker van wilde zijn dat hij hoorde wat ze zei. Toen ze zijn hevig geschrokken gezicht zag, leek ze een nieuwe kalmte en vastberadenheid te krijgen. 'Daisy Gill, toch?'
'Klopt, mevrouw Teale.'
'Dus blijkbaar was het niet gewoon een beroving. En blijkbaar was hij echt op mij uit en niet op zomaar iemand.'
Gabriel liep naar haar toe en knielde naast haar stoel. Hij pakte haar twee handen beet en kuste ze en daarna begroef hij zijn hoofd in haar schoot. Ze streelde zachtjes over zijn donkere, verwarde haar en daarna pakte ze zijn hoofd en tilde het op, zodat hij haar aankeek. 'Het komt allemaal goed, hoor,' zei ze. Ik bedacht dat ze waarschijnlijk zichzelf en hem probeerde gerust te stellen. 'Het komt allemaal goed, dat beloof ik. Er gebeurt niets. Hoor je dat, lieverd?'
'Mogen we u nog een paar vragen stellen, voordat we u in de bekwame handen van mijn rechercheurs achterlaten?' zei Oban.
Gabriel stond op en ging achter Bryony staan, met zijn handen op haar schouders.
'Kent u een man die Will Pavic heet?' vroeg Oban.
Ik staarde hem aan. Waarom vroeg hij dat?
'Ik geloof van niet. Kennen we die, Gabe?'
'Nou ja, ik weet natuurlijk wel wie dat is,' zei Gabriel. 'De meeste mensen hier in de buurt kennen hem wel.'
'Hoezo?' vroeg Oban. 'Ik ken m'n buurvrouw niet eens, bedoel ik, laat staan het echtpaar aan de overkant.'
Gabe hief zijn handen op. "We zitten namelijk allemaal in dezelfde branche. Ik ben directeur van een buurttheater en een van de dingen die wij doen is sommige mensen die het meest geïsoleerd zijn en zich in de steek gelaten voelen door hun omgeving, weer bij dingen betrekken. Hij is directeur van een opvanghuis voor jongeren. En hij is nogal bekend, toch? Hij is altijd, hoe zal ik het zeggen, in de contramine. We komen elkaar wel eens tegen, zeker. Maar dat is dan ook alles. Hoezo? Waarom wilt u dat weten?'
'Dat is het voorlopig,' zei Oban. 'Inspecteur Furth zal met u willen praten.'
We lieten hen in de keuken achter, Gabriel nog met zijn handen op de schouders van zijn vrouw, zij met haar hoofd gedraaid om naar hem op te kijken. Er stond doodsangst in haar ogen en ik werd overspoeld door een gevoel van dreiging.
'Wat zeg je hiervan, Kit?' vroeg Oban, toen we terug naar het bureau reden. 'Weet je wat ik onderweg hoorde? In de maand waarin Philippa Burton werd vermoord is er drie keer getelefoneerd tussen de Burtons en het opvanghuis van Pavic.'
'O,' zei ik. Ik had het koud tot op mijn botten, hoewel het een broeierig warme dag was.
'"O"? Is dat alles? Jezus, Kit, heb je het wel goed gehoord? De eerste twee telefoontjes duurden maar een minuut of zo. Het laatste duurde zevenentachtig minuten. Wat zeg je daarvan?'
'Geen idee.'
'Pavic, hè? Dit kan nog interessant worden.'
'Heel interessant,' zei ik langzaam. Toen: 'Ik geloof,' zei ik met moeite, 'dat ik iets moet vertellen.'
'Wacht even.' Hij toetste een paar cijfers in op zijn mobieltje. 'Vertel het straks maar.'
'Goed.'
Ik leunde met mijn voorhoofd tegen het raampje en deed even mijn ogen dicht. Wat een gigantische puinhoop.
34
Toen we bij het politiebureau waren, sprong Oban de auto uit en liep zo snel weg dat ik moest rennen om hem bij te houden.
'Wat gaan we doen?' zei ik hijgend tegen zijn achterhoofd.
'Met een paar mensen praten.'
Een agent in uniform kwam ons vanuit een gang tegemoet en liep met Oban op.
'Is hij er al?' vroeg Oban.
'Hij zit in kamer twee,' antwoordde de man. 'Moet ik met hem gaan praten?'
'We doen het nu meteen. Is zo gebeurd.'
Ik liep achter Oban aan, die links de gang in sloeg en daarna naar rechts liep. We kwamen bij een deur en Oban klopte er hard op. Hij ging open en er kwam een agente naar buiten. Ze knikte hem beleefd toe.
'Gaat het wel met hem?'
'Dat weet ik niet, meneer,' zei de vrouw. 'Hij heeft zijn mond niet opengedaan. Alleen om te gapen.'
'Blijf hier,' zei hij tegen haar, niet tegen mij. 'Het duurt niet langer dan vijf minuten.'
Hij hield de deur voor me open en ik liep naar binnen. Ik wist niet wat me te wachten stond. Ik had niet echt tijd gehad om erover na te denken. Dus toen ik Will Pavic zag staan, voelde het alsof ik totaal onverwacht een stomp in mijn gezicht had gekregen. Hij stond tegen de tafel geleund, met zijn handen in zijn zakken. Hij draaide zich om en keek me aan. Zelfs mijn benen voelden slap. Hij vertrok bijna geen spier, er speelde alleen een heel flauw sardonisch glimlachje om zijn lippen. Hij droeg een grijs pak en een wit overhemd zonder das. Ik vroeg me af of hij officieel was aangehouden. Pakten ze mannen nog steeds hun das af, zodat ze zich niet konden ophangen? Ik draaide me naar
Oban om. 'Ik had niet...' wist ik alleen maar uit te brengen. 'Ik wist niet...'
'Meneer Pavic is zo vriendelijk geweest om even met ons te komen praten. We moeten natuurlijk het een en ander ophelderen. Maar gaat u toch zitten.'
Oban gebaarde naar een van de stoelen bij de tafel. Will ging zitten. Hij zweeg nog steeds. Ik leunde tegen de muur bij de deur, zo ver mogelijk van Will vandaan. Ik keek hem aan, maar zijn verveelde blik was op de tafel gericht. Het was een blik die ik al goed kende, onverzettelijk, ondoorgrondelijk. Ik stond te schutteren bij de deur, maar Oban was vriendelijk en ontspannen en ging tegenover Will zitten alsof ze samen in het café waren.
'Er zijn ontwikkelingen geweest in het onderzoek naar de moord op Lianne en op Philippa Burton.' Geen reactie van Will. Oban kuchte even. 'U weet wellicht dat er nog een moordaanslag bij het kanaal heeft plaatsgevonden op een vrouw die Bryony Teale heet. Volgens mij kent u haar man wel, Gabriel.'
'Heb ik van gehoord,' zei Will op vlakke toon. 'Ik ken 'm niet.'
'Hij heeft ook van u gehoord. Maar u bent dan ook aardig bekend, toch, meneer Pavic? En u had natuurlijk contact met Lianne. Ik moet eerlijk bekennen dat ik er tot vanochtend aan twijfelde dat er een verband bestond tussen de vrouwen in deze zaak.'
Wills ogen knepen zich samen en zijn wrange glimlach werd openlijker, maar hij zei niets.
'U heeft Bryony Teale nooit ontmoet?' ging Oban verder. 'Ze is fotografe. Ze zwerft blijkbaar vaak rond in deze buurt, op straat en langs het kanaal.'
'Nee,' zei Will.
'En Philippa Burton, kende u die? Heeft u haar wel eens ontmoet? Of van gehoord?'
Ik balde mijn vuisten achter mijn rug en groef mijn nagels in mijn handpalmen.
Will schudde zijn hoofd. 'Nee,' zei hij.
'Waarom zou u ook?' zei Oban. 'Ze woonde in Hampstead. Was getrouwd met een zakenman. Maar ja, u komt vast allerlei soorten mensen tegen.'
Geen reactie. Deze keer keek hij naar me. Ik keek terug. Ik probeerde hem via mijn uitdrukking duidelijk te maken dat ik, al maakte ik deel uit van het onderzoek, toch besefte hoe pijnlijk deze situatie was en hoe volkomen onnodig het was om hem op deze manier te ondervragen. Het was niet eenvoudig om dat met één enkele uitdrukking over te brengen en waarschijnlijk kwam het als een soort paniek over. Maar dat was kennelijk niet belangrijk. Will keek me aan alsof ik een jas was die Oban bij het binnenkomen aan de kapstok had gehangen.
'Zoals ik al zei,' zei Oban, 'was ik er niet van overtuigd dat er een verband bestond. Ik ging er gewoon van uit dat de vrouwen willekeurig waren aangevallen. Maar dokter Quinn hier bleef maar volhouden dat er een connectie was. En nu heeft ze een notitie gevonden in een opschrijfboekje van Philippa Burton. Het stond er allemaal: de naam van Lianne en van Bryony Teale. Ongelooflijk, vindt u niet? De namen van twee van de slachtoffers zijn door het derde slachtoffer opgeschreven.'
Will haalde vermoeid zijn schouders op. 'Waar gaat dit over?'
'Daar kom ik zo op. We hebben haar telefoongesprekken in die laatste maand gecontroleerd. De meeste waren niet verrassend: haar moeder, haar man op z'n werk, een paar vriendinnen, een reisbureau, dat soort dingen. Maar eentje viel uit de toon: op 9 juli is er vanuit haar huis naar uw opvanghuis gebeld. Nu weet ik al wat u gaat zeggen, maar het was niet naar de muntjestelefoon bij u in de hal, die gebruikt wordt om drugdeals af te handelen.'
'Die telefoon wordt niet gebruikt voor drugdeals,' zei Will. 'Dealers bellen liever met hun mobiele telefoons, zoals u wel weet.'
'Waar ik heen wil, is dat er naar uw kantoor is gebeld. En we zouden graag uw commentaar daarop willen horen.'
Als dit een proeve van onverstoorbaarheid was geweest, zou Will die met vlag en wimpel hebben doorstaan. Maar dit was geen test en ik besefte dat elk normaal mens in Wills situatie geschrokken zou zijn van de connectie tussen de vrouwen en daarna volledig overrompeld zou zijn geweest door het telefoontje naar zijn kantoor. Een normaal, onschuldig mens zou zich zijn gaan gedragen alsof hij schuldig was. Maar Will keek alleen maar verveeld. 'Ik heb geen commentaar,' zei hij.
'U weigert dus te antwoorden. Dat is uw goed recht.'
'Nee, dat bedoel ik niet. Ik weet niet wat voor commentaar u van mij verwacht. Als u mij vragen stelt, zal ik die beantwoorden.'
'Heeft u met Philippa Burton door de telefoon gesproken?'
'Nee.'
'Kunnen andere mensen uw telefoon ook gebruiken?'
Weer zo'n schouderophaling. 'Zou kunnen.'
'"Zou kunnen" is niet genoeg. Ja of nee?'
Will klemde zijn kaken op elkaar. 'Ja,' zei hij.
'Gebeurt dat onder toezicht?'
'Ik ben veel weg. Fran, mijn assistente, is er meestal. We hebben veel losse hulpverleners en vrijwilligers. Maar ik weet zeker dat de telefoon soms onbemand is.'
'Logeerde Lianne in die tijd in het opvanghuis?'
'Ze bleef nooit slapen. Misschien was ze wél in het pand.'
'Dat is een belangrijk punt, want dit telefoontje is namelijk van een datum vóór de beide moorden plaatsvonden.'
'Dat is logisch,' zei Will.
'Sorry,' zei Oban. 'Heb ik iets gemist? Wat is er dan zo logisch?'
Will trommelde zachtjes met zijn vingers op de tafel. 'Doet er niet toe.'
'Maar waarom zei u het dan?'
Will zuchtte. 'Als die mensen contact met elkaar hebben gehad, was dat voordat ze vermoord werden. Dat is alles.'
'Wie zegt dat ze contact met elkaar hebben gehad?'
'U.'
'Nee, ik zei dat er van Philippa's huis naar uw kantoor is gebeld. Misschien heeft ze wel met u gepraat. Om maar een voorbeeld te noemen. Alleen heeft u ons verzekerd dat dat niet zo is. Maar het zou iemand anders geweest kunnen zijn. Of er heeft iemand anders vanaf haar huis gebeld. Er zijn ontelbaar veel mogelijkheden. Het is dan ook van het grootste belang om precies te weten wanneer Lianne in het opvanghuis was. Staat dat ergens zwart op wit?'
'Daar zou ik niet op rekenen.'
'Dat is jammer,' zei Oban. Zijn welwillende toon kreeg een scherp randje. 'Het zou ons zeer hebben geholpen als we gedetailleerde rapporten konden inzien.'
Will schoof zijn stoel achteruit, zoals je doet na een copieuze negentiende-eeuwse maaltijd. De stalen poten van de stoel piepten akelig op de linoleum vloer. Voor het eerst maakte hij de indruk alsof dit hem aanging, wat bij Will Pavic betekende dat hij kwaad was. 'Weet u,' zei hij, 'na jaren ervaring weet ik nu dat de enige manier om mensen zoals u te verhinderen dat ze in mijn boeken gaan snuffelen is om die boeken niet bij te houden.'
Oban was even druk bezig om onzichtbaar vuil uit zijn vingernagels weg te halen. 'Meneer Pavic, als u een politiek punt wil scoren, interesseert me dat geen snars. Er is een jonge vrouw vermoord, die in uw opvanghuis tijd heeft doorgebracht. Een tweede slachtoffer heeft dat huis gebeld. Het spijt me als u dat saai vindt.'
Daarna viel er een stilte. Toen Will begon te spreken, was zijn stem heel kalm, maar ook helder en ijzig, zodat ik het aan de andere kant van de kamer kon horen. 'Ik werk elke dag met deze jongeren,' zei hij. 'Ze zijn onzichtbaar. Maar als er iets gebeurt, raken mensen als u ineens erg geïnteresseerd. En dan gaat u weer weg. Dus helaas stel ik die aandacht niet op prijs.' Hij stond op. 'U schijnt niet te begrijpen hoe het er in mijn opvanghuis aan toe gaat. Er is geen prikklok. Er wordt niet in een boekje genoteerd wanneer de telefoon wordt gebruikt.' Hij keek me nu recht in de ogen. 'Het is geen keurige meisjesschool. Het is eerder een kleine rots midden in zee. Er spoelen jonge mensen aan. Ze klampen zich er een tijdje aan vast. Daarna dobberen ze weer verder. Als ze dan wat sterker zijn dan toen ze aankwamen, is dat meegenomen.'
'Was Lianne sterker toen ze wegging?'
Nu kon Will, ondanks alles, de droefheid in zijn ogen niet verbergen. 'Dat weet ik niet,' zei hij.
Toen hij wegliep, keek hij me niet aan en ik stak mijn hand niet uit en zweeg. Maar toen hij weg was, beet ik op mijn lip en vertelde Oban in stamelende, onvolledige zinnen dat ik die laatste week iets met Will Pavic had gekregen. Oban keek verdwaasd en verbijsterd, alsof ik hem uit een diepe slaap had wakker geschud alleen maar om hem iets onbegrijpelijks te vertellen.
'Pavic?' zei hij als versuft. 'Maar ik dacht... Maar hoe zit het dan met... Jij en hij? Nou ja.' Hij fronste zijn verwarde gezicht. 'Pavic? Echt waar ? Jij en hij, een stel?'
'We zijn niet bepaald een stel.'
'Net als mijn vrouw en ik. Ik snap wat je bedoelt.'
35
'Ik wil dat je met me blijft samenwerken,' had Oban gezegd. Dus daar stond ik weer, samen met hem, op het drassige gazon van Jeremy Burton, me bewust van Emily's aanwezigheid: ze keek naar ons door het raam van haar slaapkamer, met haar duim in haar mond. Jeremy wilde perse buiten praten, alsof hij zich in huis opgesloten voelde. Hij had alleen een overhemd met korte mouwen aan en geen colbert, maar hij leek de kille wind die door de tuin waaide niet te voelen. Ik had een trui aan, maar ik had het toch nog koud. Het water drong door mijn schoenen.
'Ik begrijp het niet,' zei hij weer. Veel meer had hij sinds onze komst niet gezegd. Hij had de foto's van Daisy, Lianne en Bryony bekeken, hij had ze stuk voor stuk opgepakt en een eindje van zich af gehouden, alsof hij verziend was, en daarna had hij ze aan Oban teruggegeven. 'Nee,' had hij bij elke foto gezegd. 'Nee, ik heb dat gezicht nooit gezien. Ik heb die naam nooit gehoord. Nee, nee, nee. Ik begrijp niet waarom ik ze te zien krijg.'
'Uw vrouw heeft de namen van de andere slachtoffers opgeschreven voordat ze doodging,' zei Oban geduldig. 'Lianne. En de naam van de vrouw die onlangs bij het kanaal is aangevallen. Mevrouw Teale, Bryony Teale. En Daisy Gill heeft een paar maanden geleden zelfmoord gepleegd en was blijkbaar een vriendin van Lianne. Uw vrouw heeft ook haar naam opgeschreven.'
'Maar waarom?' Hij schudde heftig met zijn hoofd en keek ons fronsend aan, alsof hij ons niet helemaal goed zag. 'Waarom?' Zijn gezicht werd somber. Hij zag er moe uit. Zijn huid was grauwwit en zijn ogen waren roodomrand en zagen eruit alsof ze pijn deden.
'We weten niet waarom, meneer Burton,' zei Oban. 'We hebben dit nieuwe bewijs nog maar net in handen gekregen, maar natuurlijk geeft het een andere kijk op de zaak.'
'Philippa kende hen niet,' zei hij met nadruk. 'Echt niet.'
'Ze heeft hun namen opgeschreven.'
'Het is een vergissing,' zei hij driftig. 'Ik kan het niet verklaren, maar het is een vergissing. Ze kende die vrouwen niet.'
'Hoe weet u dat zo zeker?' vroeg ik zo vriendelijk mogelijk.
'Dan had ze het me wel verteld.'
'Wat had ze u dan verteld?'
'Alles, wat dan ook. Alles wat er in haar leven gebeurde.' Het leek even alsof hij in huilen zou uitbarsten, maar toen keek hij ons woedend aan en liep met grote passen de tuin in.
'Meneer Burton,' zei Oban vastberaden. 'Ik begrijp dat dit een schok voor u is...'
'Het is geen schok, het is... het is een soort nare droom.'
'Werd ze misschien bedreigd of...'
'Ik weet niet waarom ze die namen heeft opgeschreven. En waarom zou ze bedreigd worden?' Hij bleef ineens staan en draaide zich naar ons om, zodat we heel dicht bij elkaar waren. 'Ik weet wat jullie denken.'
'Wat dan?'
'Dat ze iets in haar schild voerde. Dat ze een verhouding had of zoiets idioots. Of misschien dat ik die had. Misschien had ik een verhouding met al die vrouwen en was ze daar achter gekomen. Moet ik dat nu gaan ontkennen? Oké, ik ontken het.'
Hij liep weer verder.
'Jeremy.' Ik haalde hem in en legde mijn hand op zijn arm om hem te kalmeren. 'Luister goed. We suggereren niets, we impliceren niets. Luister nou. Ik weet...'
'Wat weet je? Helemaal niets. Ik ben niet zo goed in het uiten van mijn gevoelens. Nooit geweest. Maar dat wil niet zeggen dat ik ze niet heb. Phil wist dat. Zij zag het wanneer ik down was of me ergens zorgen om maakte, of als mijn werk te zwaar werd. Als ik thuiskwam en ze keek me aan, dan wist ze meteen hoe de vlag erbij hing. Ik hoefde niets te zeggen. We waren niet erg knuffelig met elkaar, we waren niet bepaald een hartstochtelijk stel. Maar er zijn allerlei manieren om van iemand te houden. En ik hield van haar en zij van mij, en nu is ze dood en jullie staan daar dingen te insinueren over ons en ons leven met elkaar. We hadden een goed leven. Een leven dat we allebei wilden. Zonder glamour en zo. Maar we hadden elkaar en toen kregen we Emily. We wilden nog een kind. Dan zouden we een echt compleet gezin zijn. Dat zei ze altijd. Maar nu is ze dood en we worden nooit meer compleet, toch?'
'Meneer Burton...'
En toen zagen we allebei dat hij huilde. Hij stond onder de appelboom, waarvan de takken doorbogen onder het gewicht van de halfrijpe vruchten, en hij jammerde als een klein jongetje tot zijn gezicht helemaal vlekkerig was en nat van de tranen.
'Nee,' zei Pam Vere, die rechtop in een stoel zat. Haar amberkleurige oorbellen zwaaiden heen en weer door het heftige schudden van haar hoofd. Ze kende geen van de gezichten. Ja, ze wist het zeker. Absoluut zeker.
'Hoe lang heeft Daisy hier gewoond, mevrouw Winston?'
Mevrouw Winston was plomp, met gepermanent haar. Ze had een gemoedelijke vrouw kunnen zijn, behalve dat ze te zwaar was opgemaakt en sluwe, argwanende oogjes had achter haar dikke brillenglazen. We zaten in haar warme keuken, drie katten wonden zich om mijn benen, en we aten chocoladebiscuitjes. Oban was weer op het bureau en had bedenkingen tegen mijn wens om meer over Daisy te weten te komen. 'We moeten ons op de hoofdrolspelers concentreren, Kit,' had hij gezegd. 'En bovendien zijn mijn mannen er al geweest, die hebben dit al gedaan.'
'Hoe lang?' Mevrouw Winston fronste en nam luidruchtig slurpend een slokje thee. 'Nou, 's effe denken. Wat heb ik die aardige agenten ook weer verteld, toen ze hier kwamen? Nou, niet zo lang eigenlijk. Meestal willen we dat onze kinderen lang blijven, dat ze een goeie relatie met ons opbouwen, hè, zodat ze een hecht gezinsleven krijgen. We hebben één meisje bijna twee jaar gehad. Toch, Ken?'
Ken, die ongeveer tot haar middel kwam, knikte. 'Klopt.'
'Georgina heette ze, erg lieve meid.'
'Erg lief,' echode Ken.
'Maar Daisy, die is maar kort gebleven. Drie maanden, misschien iets langer.'
'Waarom zo kort?'
'Ze kon niet aarden. We hebben alles geprobeerd, hoor. Ze kreeg een eigen kamer, met nieuwe gordijnen die ik voor haar had gemaakt, en leuke meubeltjes. En we gaven haar 't gevoel dat ze welkom was, hè, Ken?'
'Zeker weten.'
'Ik zei tegen haar toen ze bij. ons kwam, ik zeg: "Daisy, dit huis is ook jouw huis. En als je problemen hebt, hoe groot of klein ook, kan je altijd bij me terecht.'"
'En heeft ze dat ook gedaan? Is ze met haar problemen bij u gekomen?'
'Welnee. Nooit. Ze was zo gesloten als een oester, dat kind. In de eerste week wist ik 't al, ik wist al dat het niets zou worden, hè, Ken?'
'Klopt.'
'Ze hield zich erg afzijdig. At op haar kamer. Overal kruimels. Deed nergens aan mee, wou het ook niet. En ze zei vreselijke dingen over Bernie, m'n zoon.' Ik had Bernie ontmoet, een grote, lompe slungel van een jaar of zeventien, in een T-shirt met een schedel op de voorkant, die de deur had opengedaan. 'En hij probeerde alleen maar gezellig te doen.'
'Dus Daisy liet niet veel los over haar leven?'
'Nee, bijna niets. Dat kind hield alles voor zichzelf.'
'Heeft u vrienden of vriendinnen ontmoet?'
'Nee, ze ging vaak uit, maar ze nam nooit iemand mee. Soms bleef ze de hele nacht weg. Ik zeg tegen haar: "Daisy, je mag best uit, hier is de sleutel, maar je moet wel zeggen hoe laat je thuiskomt." Deed ze nooit, dus.'
Ik legde de foto's in een waaier voor haar neer.
'Nee,' zei ze, terwijl ze ze snel bekeek. 'Had ik al gezegd. Ik herken deze natuurlijk wel, maar alleen van de tv.'
'Philippa Burton.'
'Wat heeft zo'n vrouw nou met Daisy te maken?'
'Dus u weet zeker dat u ze nooit heeft gezien?'
'Dat heb ik al aan de agenten verteld. Nee.'
'Dank u,' zei ik vermoeid. 'Ik wou 't nog even horen.'
'Het is een hele klus, pleegmoeder zijn, hoor. U denkt vast dat ik niks om Daisy gaf, maar ik heb m'n best gedaan. Ik vond het heel erg toen ik hoorde wat er met haar was gebeurd. "De stakker," zei ik, hè, Ken? Maar het verbaasde me niks.'
'Waarom niet?'
Ze haalde haar schouders op. 'Het was een boos, ongelukkig kind eigenlijk. Prikkelbaar, onbeleefd, schoot over niks uit d'r slof, huilde op haar kamer, smeet met dingen. Soms gaf ze de kat een trap. Dat had ik een keer gezien en dat was de druppel. Ze dacht dat iedereen tegen haar was, die meid. Het was allemaal te laat.'
'Wat was te laat?'
'Wij. Alles, denk ik.'
'Dank u,' zei ik en ik stond op. Ik wilde graag weg uit de te warme keuken en bij de kronkelende katten vandaan.
'We hebben ons best gedaan.'
'Dat geloof ik graag.'
'Maar sommige mensen zijn niet te helpen.'
'Ik kom er wel uit.'